Bruin behaard gordeldier
Dit dier staat niet op de huis- en hobbydierenlijst.
Hieronder leest u de beoordeling over dit dier.
Algemene informatie
Familie | Chlamyphoridae |
---|---|
Subfamilie | Euphractinae |
Genus | Chaetophractus |
Soort | Chaetophractus villosus |
Gedomesticeerd | Nee |
Kruising | Nee |
Volwassen grootte |
|
Gewicht | 2-5 kg |
Dieet | Omnivoor |
Natuurlijke leefomgeving |
|
Levensverwachting | 15 jaar gevangenschap |
IUCN-status | “Least Concern” |
CITES | Niet vermeld |
Risicoklasse D
Bij het bruin behaarde gordeldier zijn in drie risicocategorieën voor “gezondheid en welzijn dier” meerdere risicofactoren vastgesteld. Hierdoor valt het bruin behaarde gordeldier in risicoklasse D.
Samenvatting beoordeling van het bruin behaard gordeldier
Indien er sprake is van één of meerdere relevante ernstige zoönose(n) die slechts met gespecialiseerde maatregelen beheersbaar is/zijn wordt de risicofactor aangekruist (!), maar telt deze niet mee in de eindscore. Indien er sprake is van een relevante ernstige zoönose die niet of nauwelijks beheersbaar is of er sprake is van risico op ernstige letselschade komt de diersoort direct onder risicoklasse F te vallen (XF). Indien de risicofactor van toepassing is, wordt deze aangekruist (X).
Risicocategorie | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
Zoönosen | ! (signalerend) | Bij het bruin behaard gordeldier zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen Mycobacterium Bovis, Leptospira interrogans en Brucella suis biovar 1 aangetoond. Bij de sympatrische en aanverwante soorten het kogelgordeldier (Tolypeutes matacus) en het zesbandgordeldier (Euphractus sexcinctus) zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen Eastern equine encephalitis virus en Mycobacterium leprae aangetoond. Dit leidt tot een signalerende toepassing van deze risicofactor. |
Letselschade | De risicofactor in deze risicocategorie is niet van toepassing. |
Risicocategorie | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
Voedselopname | X |
|
Ruimtegebruik/veiligheid | X |
|
Thermoregulatie | X |
|
Sociaal gedrag | In deze risicocategorie zijn geen risicofactoren van toepassing. |
Beoordeling per risicofactor
Risico's voor de mens
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
LG1 | ! (signalerend) | Bij het bruin behaard gordeldier zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen Mycobacterium Bovis, Leptospira interrogans en Brucella suis biovar 1 aangetoond (Kin, 2015). Bij de sympatrische en aanverwante soorten het kogelgordeldier (Tolypeutes matacus) en het zesbandgordeldier (Euphractus sexcinctus) zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen Eastern equine encephalitis virus (Deem et al., 2009) en Mycobacterium leprae (Bruce et al., 2000; Frota et al., 2012; Sharma et al., 2015; da Silva Ferreira et al., 2020; Truman et al., 2011) aangetoond. Dit leidt tot een signalerende toepassing van deze risicofactor. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
LG2 | Op basis van de grootte, morfologie en het gedrag van het bruin behaard gordeldier is het niet aannemelijk dat de dieren ernstig letsel zullen veroorzaken bij de mens (Aguilar & Superina, 2015; Superina, 2000; Superina & Abba, 2018). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risico's voor dierenwelzijn/diergezondheid
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
V1 | Het bruin behaard gordeldier is een omnivoor (Superina & Abba, 2018). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
V2 | X | Het bruin behaard gordeldier heeft hypselodonte tanden (Berkovitz & Shellis, 2018; Vizcaíno, 2009). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
V3 | X | Het bruin behaard gordeldier foerageert door langzaam te lopen met zijn neus dichtbij de grond en begint met graven zodra het de geur van voedsel oppikt. Het dieet van het bruin behaard gordeldier bestaat voornamelijk uit invertebraten, plantaardig materiaal, kleine vertebraten, vogeleieren en aas (Superina & Abba, 2018). In het wild zijn gordeldieren ongeveer 5 uur per dag bezig met foerageren en slapen 16-20 uur per dag (Joiner, 2016; Superina, 2000). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
V4 | Het dieet van bruin behaarde gordeldieren bestaat voornamelijk uit invertebraten, plantaardig materiaal, kleine vertebraten, vogeleieren en aas (Superina & Abba, 2018). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
R1 | Er is geen wetenschappelijke literatuur gevonden over de home range grootte van het bruin behaarde gordeldier. De home ranges van verwante gordeldieren in de familie (Chlamyphoridae) zijn 2-60 ha groot. De home range grootte van de sympatrische en aanverwante soort het klein behaard gordeldier (Chaetophractus vellerosus) is 0,23-5,3 ha en overlapt tussen soortgenoten (Carlini et al., 2016; Superina & Abba, 2018). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
R2 | X | Bruin behaarde gordeldieren gebruiken een afgezonderde nestplaats voor het werpen en grootbrengen van jongen en als rustplaats (Superina & Abba, 2018). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
R3 | Bij gevaar gaan bruin behaarde gordeldieren plat op de grond liggen, vluchten ze zigzaggend naar een bestaand hol of verstoppen ze zich in vegetatie om snel een nieuw hol te graven (Superina, 2000). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
R4 | X | Bruin behaarde gordeldieren gebruiken uitsluitend zelf gegraven holen. Ze graven complexe holen om in te rusten en jongen te werpen en verzorgen, en eenvoudige holen om tijdelijk te schuilen, voor thermoregulatie of om te foerageren. Gordeldieren hebben gespierde voorpoten met lange, sterke klauwen om mee te graven (Abba et al., 2005; Superina & Abba, 2018). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
R5 | Voor bruin behaarde gordeldieren zijn er geen specifieke omgevingselementen essentieel (Superina & Abba, 2018). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
T1 | X |
Bruin behaarde gordeldieren leven in verschillende klimaten, namelijk in een droog subtropisch en tropisch klimaat (Poljak, 2007; Schultz, 2005; Superina & Abba 2018). De gemiddelde minimumtemperatuur in de droge delen van de Monte woestijn (Argentinië) waar bruin behaarde gordeldieren voorkomen is 1 °C (met een uiterste minimumtemperatuur van -8 °C) en de gemiddelde maximumtemperatuur is 35 °C (met een uiterste maximumtemperatuur van 45 °C). De gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid is 150 mm en de luchtvochtigheid is gemiddeld 50% (Meteoblue, 2021a; Seitz & Puig, 2018). Rond 1987 zijn bruin behaarde gordeldieren geïntroduceerd op Isla Grande van Tierra del Fuego, waar een gematigd-koud klimaat heerst. De gemiddelde minimumtemperatuur is 3 °C (met een uiterste minimumtemperatuur van -18 °C) en de gemiddelde maximumtemperatuur is 8 °C (met een uiterste maximumtemperatuur van 26 °C). De gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid is 850 mm en de luchtvochtigheid is gemiddeld 70% (Meteoblue, 2021b). In deze regio leven ze vooral rond oliepijpleidingen, die zorgen voor een hogere ondergrondse temperatuur (Poljak, 2007). Het bruin behaard gordeldier heeft een hoge thermische geleidbaarheid en een laag metabolisme. De thermoneutrale zone van het bruin behaard gordeldier ligt boven de 29,5°C (McNab, 1980; Superina, 2000). Het bruin behaarde gordeldierkomt voor in een droog subtropisch en tropisch klimaat en populaties zijn lokaal aangepast aan het klimaat. Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
T2 | X | Er is geen wetenschappelijke literatuur gevonden over het gebruik van zoel-, koel-, of opwarmplaatsen (Superina & Abba, 2018). De aanverwante en sympatrische soort het klein behaarde gordeldier (Chaetophractus vellerosus) warmt zich overdag op in de winter in leefgebieden met een koeler klimaat en heeft net als het bruin behaarde gordeldier een hoge thermische geleidbaarheid en een laag metabolisme (Carlini et al., 2016; McNab, 1980). Beide soorten komen ook voor in niet-tropische gebieden met temperatuurfluctuaties (Schultz, 2005; Superina & Abba, 2018). Hoewel soortgelijk gedrag is niet beschreven in het bruin behaarde gordeldier, is het op basis van nauwverwante soorten met een overeenkomstige ecologie waarschijnlijk. Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
T3 | Bruin behaarde gordeldieren zijn jaarrond actief (Gallo et al., 2020). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
S1 | Er is geen wetenschappelijke literatuur gevonden over de leefwijze van bruin behaarde gordeldieren. De sympatrische en aanverwante soort van hetzelfde genus, het kleine behaarde gordeldier (Chaetophractus vellerosus), heeft een polygame leefwijze (Nardelli et al., 2020; Superina & Abba, 2018). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
S2 | Bruin behaarde gordeldieren leven solitair, maar hebben overlap in home ranges. Er is geen wetenschappelijke literatuur gevonden over dominantiehiërarchieën in bruin behaarde gordeldieren. De sympatrische en aanverwante soort van hetzelfde genus het kleine behaarde gordeldier (Chaetophractus vellerosus) heeft geen sociale organisatie en agonistisch gedrag tussen soortgenoten vindt nauwelijks plaats (Nardelli et al., 2020; Superina & Abba, 2018). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
S3 | Vrouwtjes zijn vanaf 1 jaar geslachtsrijp en kunnen meerdere keren per jaar werpen. Vrouwtjes zijn 60-75 dagen drachtig en krijgen per worp 1-3 jongen (Superina & Abba, 2018). Bruin behaarde gordeldieren hebben een paarseizoen in de lente en zomer (Gallo et al., 2020). Bruin behaarde gordeldieren hebben geen grote kans op overbevolking. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Verwijzingen
Abba, A. M., Sauthier, D. E. U., & Vizcaíno, S. F. (2005). Distribution and use of burrows and tunnels ofChaetophractus villosus (Mammalia, Xenarthra) in the eastern Argentinean pampas. Acta theriologica, 50(1), 115-124.
Aguilar, R. & Superina, M. (2015). Xenarthra. In R. Miller & M. Fowler, Fowler's Zoo and Wild Animal Medicine, Volume 8 (pp. 355-369). WB Saunders.
Berkovitz, B. & Shellis, P. (2018). Chapter 6 – Xenarthra. In B. Berkovitz & P. Shellis, The Teeth of Mammalian Vertebrates (pp. 99-104). Academic Press.
Bruce, S., Schroeder, T. L., Ellner, K., Rubin, H., Williams, T. & Wolf Jr., J. E. (2000). Armadillo exposure and Hansen’s disease: An epidemiologic survey in southern Texas. Journal of the American Academy of Dermatology. 43(2). 223-228.
Carlini, A. A., Soibelzon, E. & Glaz, D. (2016). Chaetophractus vellerosus (Cingulata: Dasypodidae). Mammalian Species. 48(937). 73-82.
Deem, S. L., Noss, A. J., Fiorello, C. V., Manharth, A. L., Robbins, R. G. & Karesh, W. B. (2009). Health assessment of free-ranging three-banded (Tolypeutes matacus) and nine-banded (Dasypus novemcinctus) armadillos in the Gran Chaco, Bolivia. Journal of Zoo and Wildlife Medicine. 40(2). 245256.
Joiner, W. J. (2016). Unraveling the Evolutionary Determinants of Sleep. Current Biology. 26(20). R1073–R1087.
Frota, C. C., Lima, L. N. C., Rocha, A. D. S., Suffys, P. N., Rolim, B. N., Rodrigues, L. C., Barreto, M. L., Kendall, C. & & Kerr, L. R. S. (2012). Mycobacterium leprae in six-banded (Euphractus sexcinctus) and nine-banded armadillos (Dasypus novemcinctus) in Northeast Brazil. Memórias do Instituto Oswaldo Cruz. 107. 209-213.
Gallo, J. A., Fasola, L. & Abba, A. M. (2020). Invasion success of the large hairy armadillo (Chaetophractus villosus) in a sub-antarctic insular ecosystem (Isla Grande, Tierra del Fuego, Argentina). Polar Biology. 43(5). 597-606.
Kin, M. S. (2015). Chaetophractus villosus reservorio y/o transmisor de algunas enfermedades infectocontagiosas y/o zoonóticas que afectan a los rumiantes y al hombre.
McNab, B. K. (1980). Energetics and the limits to a temperate distribution in armadillos. Journal of Mammalogy. 61(4). 606-627.
Meteoblue. (2021a). San Juan, Argentina. Opgehaald van Meteoblue: https://www.meteoblue.com/en/weather/historyclimate/climatemodelled/-32…. Meteoblue. (2021b). Isla del Fuego, Chile. Opgehaald van Meteoblue: https://www.meteoblue.com/en/weather/historyclimate/climatemodelled/isl….
Nardelli, M., Ibañez, E., Dobler, D., Illia, G., Abba, A. M. & Túnez, J. I. (2020). Genetic approach reveals a polygynous-polyandrous mating system and no social organization in a small and isolated population of the screaming hairy armadillo, Chaetophractus vellerosus. Genetica. 148. 125-133.
Poljak, S., Escobar, J., Deferrari, G. & Lizarralde, M. (2007). Un nuevo mamífero introducido en la Tierra del Fuego: el" peludo" Chaetophractus villosus (Mammalia, Dasypodidae) en Isla Grande. Revista Chilena de Historia Natural. 80(3). 285-294.
Roberts, M. S., Newman, L. & Peterson, G. (1982). The management and reproduction of the Large hairy armadillo, Chaetophractus villosus, at the National Zoological Park. International Zoo Yearbook.
Schultz, J. (2005). The ecozones of the world, The Ecological Divisions of the Geosphere (2 ed.). Berlin: Springer.
Seitz, V. P. & Puig, S. (2018). Aboveground activity, reproduction, body temperature and weight of armadillos (Xenarthra, Chlamyphoridae) according to atmospheric conditions in the central Monte (Argentina). Mammalian Biology, 88(1), 43-51.
Sharma, R., Singh, P., Loughry, W. J., Lockhart, J. M., Inman, W. B., Duthie, M. S., Pena, M. T., Marcos, L. A., Scollard, D. M., Cole, S. T. & Truman, R. W. (2015). Zoonotic leprosy in the southeastern United States. Emerging Infectious Diseases. 21(12). 2127.
da Silva Ferreira, J., de Carvalho, F. M., Pessolani, M. C. V., de Paula Antunes, J. M. A., de Medeiros Oliveira, I. V. P., Moura, G. H. F., Truman, R. W., Peña, M. T., Sharma, R., Duthie, M. S., de Paula Souza E Guimarães, R. J., Fontes, A. N. B., NoelSuffys, P. & McIntosh, D. (2020). Serological and molecular detection of infection with Mycobacterium leprae in Brazilian six banded armadillos (Euphractus sexcinctus). Comparative Immunology, Microbiology and Infectious Diseases. 68. 101397.
Superina, M. (2000). Biologie und Haltung von Gürteltieren (Dasypodidae).
Superina, M. & Abba, A.M. (2018). Family Chlamyphoridae. In D. E. Wilson & R. A. Mittermeier, Handbook of the mammals of the world (Vol. 8, pp. 48 - 71). Barcelona: Lynx Edicions.
Truman, R. W., Singh, P., Sharma, R., Busso, P., Rougemont, J., Paniz-Mondolfi, A., Kapopoulou, A., Brisse, S., Scollard, D. M., Gillis, T. P. & Cole, S. T. (2011). Probable Zoonotic Leprosy in the Southern United States. N Engl J Med. 364. 1626-1633.
Vizcaíno, S. F. (2009). The teeth of the “toothless”: novelties and key innovations in the evolution of xenarthrans (Mammalia, Xenarthra). Paleobiology. 35(3). 343-366.