Cactusmuis
Dit dier staat niet op de huis- en hobbydierenlijst.
Hieronder leest u de beoordeling over dit dier.
Algemene informatie
Familie | Cricetidae |
---|---|
Subfamilie | Neotominae |
Genus | Peromyscus |
Soort | Peromyscus eremicus |
Gedomesticeerd | Nee |
Kruising | Nee |
Volwassen grootte |
|
Gewicht | 13-18 g |
Dieet | Omnivoor |
Natuurlijke leefomgeving |
|
Levensverwachting | 1 jaar wild, 7,4 jaar gevangenschap |
IUCN-status | “Least Concern” |
CITES | Niet vermeld |
Risicoklasse F
Bij cactusmuizen is een zeer hoog-risico zoönotisch pathogeen aangetoond. Daarnaast zijn in vier risicocategorieën “gezondheid en welzijn dier” één of meerdere risicofactor(en) vastgesteld. Om deze redenen valt de cactusmuis onder “risicoklasse F”. .
Samenvatting beoordeling van de cactusmuis
Indien er sprake is van één of meerdere relevante ernstige zoönose(n) die slechts met gespecialiseerde maatregelen beheersbaar is/zijn wordt de risicofactor aangekruist (!), maar telt deze niet mee in de eindscore. Indien er sprake is van een relevante ernstige zoönose die niet of nauwelijks beheersbaar is of er sprake is van risico op ernstige letselschade komt de diersoort direct onder risicoklasse F te vallen (XF). Indien de risicofactor van toepassing is, wordt deze aangekruist (X).
Risicocategorie | Wildvang | Fok | Toelichting |
---|---|---|---|
Zoönosen | XF (zeer hoog risico) | ! (signalerend) | Bij de cactusmuis is het zeer hoog-risico zoönotische pathogeen Sin Nombre hantavirus aangetoond, waardoor de cactusmuis in het geval van wildvang direct onder risicoklasse F valt. Daarbij is bij de cactusmuis ook het hoog-risico zoönotische pathogeen Leptospira interrogans aangetoond. Bij meerdere sympatrische en aanverwante soorten binnen het genus zijn de hoog-risico en zeer hoog-risico zoönotische pathogenen Coxiella burnetii, Anaplasma phagocytophilum, Yersinia pestis, Francisella tularensis, Eastern equine encephalitis virus en Tick-borne encephalitis virus aangetoond. |
Letselschade | De risicofactor in deze risicocategorie is niet van toepassing. |
Risicocategorie | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
Voedselopname | X | Cactusmuizen moeten dagelijks langdurig foerageren. |
Ruimtegebruik/veiligheid | X |
|
Thermoregulatie | X | De cactusmuis is aangepast aan een woestijnklimaat. |
Sociaal gedrag | X |
|
Beoordeling per risicofactor
Risico's voor de mens
Risicofactor | Wildvang | Fok | Toelichting |
---|---|---|---|
LG1 | XF (zeer hoog risico) | ! (signalerend) | Bij de cactusmuis is het zeer hoog-risico zoönotische pathogeen het Sin Nombre hantavirus (Burns et al., 2018) aangetoond, waardoor de cactusmuis in het geval van wildvang direct onder risicoklasse F valt. Daarbij is bij de cactusmuis ook het hoog-risico zoönotische pathogeen Leptospira interrogans (Rodríguez-Rojas et al., 2020) aangetoond. Bij meerdere sympatrische en aanverwante soorten binnen het genus zijn de hoog-risico en zeer hoog-risico zoönotische pathogenen Coxiella burnetii (Meerburg & Reusken, 2011; Stoenner & Lackman, 1960), Anaplasma phagocytophilum (Clark, 2012; Larson et al., 2018), Yersiniapestis (Danforth et al., 2018), Francisella tularensis (Wobeser et al., 2007), Eastern equine encephalitis virus (Hardy et al., 1974; Howitt, 1940) en Tick-borne encephalitis virus (Deardorff et al., 2013; Ebel et al., 2000) aangetoond. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
LG2 | Op basis van de grootte, morfologie en het gedrag van de cactusmuis is het niet aannemelijk dat de dieren ernstig letsel zullen veroorzaken bij de mens (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risico's voor dierenwelzijn/diergezondheid
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
V1 | De cactusmuis is een omnivoor (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
V2 | De cactusmuis heeft geen hypsodonte gebitselementen (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
V3 | X | De cactusmuis is nachtactief (Pardiñas et al., 2017). Foerageergedrag is afhankelijk van de voedselbeschikbaarheid (Baumgardner et al., 1980). Cactusmuizen hebben een vertraagd metabolisme en een relatief lage lichaamstemperatuur als aanpassingen aan het leven in een woestijnklimaat (McNab & Morrison, 1963). Aanverwante en sympatrische soorten van hetzelfde genus (Peromyscus) doen aan scatterhoarden in droge gebieden (Vander Wall et al., 2001). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
V4 | Het dieet van de cactusmuis bestaat uit woestijnplanten, fruit, bonen, zaden, bloemen, bladeren en insecten (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
R1 | Cactusmuizen hebben een gemiddelde homerange van 0,3 ha en homeranges overlappen regelmatig (Parker, 1990). Aanverwante en sympatrische soorten van hetzelfde genus vertonen geen territoriaal gedrag m.u.v. het paarseizoen (Myton, 1974; Wolff, 1985). Cactusmuizen hebben een kleine home range. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
R2 | X | Cactusmuizen gebruiken een afgezonderde nestplaats voor het werpen en grootbrengen van jongen en als nachtrustplaats (Pardiñas et al., 2017; Parker, 1990). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
R3 | De cactusmuis is schichtig en vlucht behendig en doelgericht naar dekking bij tekenen van gevaar (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
R4 | X | Cactusmuizen gebruiken zelf-gegraven holen, maar ook rotsspleten en natuurlijke holen (Hu & Hoekstra, 2017; Pardiñas et al., 2017; Parker, 1990). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
R5 | Voor cactusmuizen zijn er geen specifieke omgevingselementen essentieel (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
T1 | X |
Cactusmuizen leven in een woestijnklimaat (Pardiñas et al., 2017; Schultz, 2005). De gemiddelde minimumtemperatuur in de woestijnen van Mexico waar cactusmuizen voorkomen is 12 °C (met een uiterste minimumtemperatuur van -3 °C) en de gemiddelde maximumtemperatuur is 32 °C (met een uiterste maximumtemperatuur van 47 °C). De gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid is 125 mm en de luchtvochtigheid is gemiddeld 40% (Schultz, 2005). De thermoneutrale zone van de cactusmuis ligt tussen de 30 en 36.5 °C (McNab & Morrison, 1963; Murie, 1961). De cactusmuis is aangepast aan een woestijnklimaat. Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
T2 | Uit gedetailleerd gedragsonderzoek is niet gebleken dat cactusmuizen gebruik maken van een speciale zoel-, koel- of opwarmplaats (Murie, 1961; Pardiñas et al., 2017). Bovendien maken cactusmuizen gebruik van een hol. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
T3 | Cactusmuizen gaan in torpor, afhankelijk van de buitentemperatuur of voedsel- en waterbeschikbaarheid, maar houden geen obligate winterslaap (Macmillen, 1965; Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
S1 | Cactusmuizen hebben een polygame leefwijze (Munshi-South & Richardson, 2017; Ribble, 2003). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
|
S2 | X | Er is geen wetenschappelijke literatuur gevonden over de dominantiehiërarchie van de cactusmuis. De verwante soort de Noord-Amerikaanse hertmuis (P. maniculatus) heeft een lineaire dominantiehiërarchie (Sadleir, 1970). Vrouwtjes vertonen territoriaal gedrag naar elkaar, maar mannetjes doen dat niet vaak. De home ranges van Noord-Amerikaanse hertmuismannetjes overlappen regelmatig (Kirkland & Layne, 1989). De Noord-Amerikaanse hertmuis en cactusmuis hebben overeenkomsten in ecologie, gedrag en verwantschap. Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
S3 | X | Vrouwtjes zijn vanaf 6-7 weken geslachtsrijp en kunnen 1-3 nesten per jaar werpen in het wild (max. 12 in gevangenschap). Vrouwtjes zijn 21 dagen drachtig en krijgen per worp tussen de 5-8 jongen. Cactusmuizen planten zich jaarrond voort en hebben een geboortepiek in van april tot en met oktober (Lewis, 1972; Pardiñas et al., 2017). Vrouwtjes zijn geslachtsrijp voordat de vacht overslaat van subadult naar volwassen, waardoor geslachtsrijpheid niet kan worden ingeschat op basis van uiterlijke kenmerken (Carter & Brand, 1986; Lewis, 1972). Cactusmuizen hebben een grote kans op overbevolking. Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
Verwijzingen
Baumgardner, D. J., Ward, S. E. & Dewsbury, D. A. (1980). Diurnal patterning of eight activities in 14 species of muroid rodents. Animal Learning & Behavior. 8(2). 322-330.
Burns, J. E., Metzger, M. E., Messenger, S., Fritz, C. L., Vilcins, I.E., Enge, B., Bronson, L. R., Kramer, V. L. & Hu, R. (2018). Novel Focus of Sin Nombre Virus in Peromyscus eremicus Mice, Death Valley National Park, California, USA. Emerging Infectious Diseases. 24(6). 1112-1115.
Carter, R. L. & Brand, L. R. (1986). Species recognition in wild-caught, laboratory-reared and crossfostered Peromyscus californicus and Peromyscus eremicus (Rodentia, Cricetidae). 34(4). 998-1006.
Clark, K. L. (2012). Anaplasma phagocytophilum in small mammals and ticks in northeast Florida. Journal of Vector Ecology. 37(1). 262-268.
Danforth, M., Tucker, J. & Novak, M. (2018). The Deer Mouse (Peromyscus maniculatus) as an Enzootic Reservoir of Plague in California. EcoHealth. 15. 566-576.
Deardorff, E. R., Nofchissey, R. A., Cook, J. A., Hope, A. G., Tsvetkova, A., Talbot, S. L. & Ebel, G. D. (2013). Powassan Virus in Mammals, Alaska and New Mexico, USA, and Russia, 2004–2007. Emerg Infect Dis. 19(12). 2012-2016.
Ebel, G. D., Campbell, E. N., Goethert, H. K., Spielman, A. & Telford III, S. R. (2000). Enzootic Transmission of Deer Tick Virus in New England and Wisconsin Sites. Am J Trop Med Hyg. 63(1,2). 36-42.
Hardy, J. L., Reevers, W. C., Rush, W. A. & Nir, Y. D. Experimental Infection with Western Equine Encephalomyelitis Virus in Wild Rodents Indigenous to Kern County, California. Infection and Immunity. 10(3). 553-564.
Howitt, B. F. (1940). Comparative Susceptibility of Wild and Domestic Birds and Animals to the Western Virus of Equine encephalomyelitis (Br. strain) in California. The Journal of Infectious Diseases. 67(3). 177-187.
Hu, C. K. & Hoekstra, H. E. (2017). Peromyscus burrowing: A model system for behavioral evolution. Seminars in Cell & Developmental Biology. 61. 107-114.
Kirkland, G. L. & Layne, J. N. (1989). Advances in the Study of Peromyscus (Rodentia). Lubbock: Texas Tech University Press.
Lacher, T., Timm, R. & Álvarez-Castañeda, S. T. (2019). Peromyscus eremicus. The IUCN Red List Of Threatened Species 2019. Opgehaald van IUCN: https://www.iucnredlist.org/species/16659/143641683.
Larson, S. R., Lee, X. & Paskewitz, S. M. (2018). Prevalence of Tick-Borne Pathogens in Two Species of Peromyscus Mice Common in Northern Wisconsin. Journal of Medical Entomology. 55(4). 1002-1010.
Lewis, A. W. (1972). Seasonal Population Changes in the Cactus Mouse, Peromyscus eremicus. The Southwestern Naturalist. 17(1). 85-93.
Macmillen, R. E. (1965). Aestivation in the cactus mouse, Peromyscus eremicus. Comparative Biochemistry and Physiology, 16(2), 227-248.
McNab, B. K. & Morrison, P. (1963). Body Temperature and Metabolism in Subspecies of Peromyscus from Arid and Mesic Environments. Ecological Monographs. 33(1). 63-82.
Meerburg, B. G. & Reusken, C. B. E. M. (2011). The role of wild rodents in spread and transmission of Coxiella burnetii needs further elucidation. Wildlife Research. 38(7). 614-625.
Munshi-South, S. & Richardson, J. L. (2017). Peromyscus transcriptomics: understanding adaptation and gene expression plasticity within and between species of deer mice. Semin Cell Dev Biol. 61. 131-139.
Murie, M. (1961). Metabolic Characteristics of Mountain, Desert and Coastal Populations of Peromyscus. Ecology. 42(4). 723-740.
Myton, B. (1974). Utilization of Space by Peromyscus leucopus and Other Small Mammals. Ecology. 55(2). 277-290.
Pardiñas, U. F. J., Myers, P., León-Paniagua, L., Ordóñez Garza, N., Cook, J. A., Kryštufek, B., Haslauer, R., Bradley, R. D., Shenbrot, G. I. & Patton, J. L. (2017). Family Cricetidae (True Hamsters, Voles, Lemmings and New World Rats and Mice). In D. E. Wilson, T. E. Lacher Jr. & R. A. Mittermeier, Handbook of the mammals of the world. 7. Rodents II (pp. 204-535). Barcelona: Lynx Edicions.
Parker, S. P. (1990). Grzimek's Encyclopedia of Mammals. Volume 3. New York: McGraw-Hill Publishing Company.
Ribble, D. (2003). The evolution of social and reproductive monogamy in Peromyscus: Evidence from Peromyscus californicus (the California mouse). In U. Reichard & C. Boesch (Eds.), Monogamy: Mating Strategies and Partnerships in Birds, Humans and Other Mammals (pp. 81-92). Cambridge: Cambridge University Press.
Rodríguez-Rojas, J. J., Rodríguez-Morena, Á., Sánchez-Casas, R. M. & Hernández-Escareño, J. J. (2020). Molecular Detection of Leptospira interrogans and Borrelia burgdorferi in Wild Rodents from Mexico. Vector-Borne and Zoonotic Diseases. 20(11). 1-4.
Sadleir, R. M. F. S. (1970). The Establishment of a Dominance Rank Order in Male Peromyscus maniculatus and its Stability with Time. Anim Behav. 18. 55-59.
Schultz, J. (2005). The Ecozones of the World: The Ecological Divisions of the Geosphere (2nd ed.). Stuttgart: Springer.
Stoenner, H. G. & Lackman, D. B. (1960). The Biologic Properties of Coxiella burnetii isolated from Rodents Collected in Utah. American Journal of Epidemiology. 71(1). 45-51.
Vander Wall, S. B., Thayer, T. C., Hodge, J. S., Beck, M. J. & Roth, J. K. (2001). Scatter-hoarding Behavior of Deer Mice (Peromyscus maniculatus). Western North American Naturalist. 61(1). 109-113.
Weigl, R. (2005). Longevity of mammals in captivity; from the living collections of the world. Frankfurt: Kleine Senckenberg-Reihe.
Wobeser, G., Ngeleka, M., Appleyard, G., Bryden, L. & Mulvey, M. R. (2007). Tularemia in Deer Mice (Peromyscus maniculatus) During a Population Irruption in Saskatchewan, Canada. Journal of Wildlife Diseases. 43(1). 23-31.
Wolff, J. O. (1985). The effects of density, food, and interspecific interference on home range size in Peromyscus leucopus and Peromyscus maniculatus. Can. J . Zool. 63. 2657-2662.