Katoenrat
Dit dier staat niet op de huis- en hobbydierenlijst.
Hieronder leest u de beoordeling over dit dier.
Algemene informatie
Familie | Cricetidae |
---|---|
Subfamilie | Sigmodontinae |
Stam | Sigmodontini |
Genus | Sigmodon |
Soort | Sigmodon hispidus |
Gedomesticeerd | Nee |
Kruising | Nee |
Volwassen grootte |
|
Gewicht | 100-225 g |
Dieet | Omnivoor |
Natuurlijke leefomgeving |
|
Levensverwachting | 23 maanden wild, 6 maanden gevangenschap. |
IUCN-status | “Least Concern” |
CITES | Niet vermeld |
Risicoklasse F
Bij katoenratten is een zeer hoog-risico zoönotisch pathogeen aangetoond. Daarnaast zijn in twee risicocategorieën voor “gezondheid en welzijn dier” één risicofactorvastgesteld. Om deze reden valt de katoenrat onder risicoklasse F.
Samenvatting beoordeling van de katoenrat
Indien er sprake is van één of meerdere relevante ernstige zoönose(n) die slechts met gespecialiseerde maatregelen beheersbaar is/zijn wordt de risicofactor aangekruist (!), maar telt deze niet mee in de eindscore. Indien er sprake is van een relevante ernstige zoönose die niet of nauwelijks beheersbaar is of er sprake is van risico op ernstige letselschade komt de diersoort direct onder risicoklasse F te vallen (XF). Indien de risicofactor van toepassing is, wordt deze aangekruist (X).
Risicocategorie | Wild vang | Fok | Toelichting |
---|---|---|---|
Zoönosen | XF (zeer hoog risico) | ! (signalerend) | Bij de katoenrat is het zeer hoog-risico zoönotische pathogeen het Black Creek Canal hantavirus aangetoond, waardoor de katoenrat in het geval van wildvang direct onder risicoklasse F valt. Daarbij zijn bij de katoenrat ook de hoog-risico zoönotische pathogenen Anaplasma phagocytophilum en Leptospira interrogans aangetoond. Bij meerdere sympatrische en aanverwante soorten binnen de familie (Cricetidae) zijn de hoog-risico en zeer hoog-risico zoönotische pathogenen Coxiella burnetii, Yersinia pestis, Francisella tularensis, Eastern equine encephalitis virus en tick-borne encephalitis virus aangetoond. |
Letselschade | De risicofactor in deze risicocategorie is niet van toepassing. |
Risicocategorie | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
Voedselopname | In deze risicocategorie zijn geen risicofactoren van toepassing. | |
Ruimtegebruik/veiligheid | X | Katoenratten gebruiken een afgezonderde nestplaats. |
Thermoregulatie | X | De katoenrat is lokaal aangepast aan een gematigd en subtropisch klimaat. |
Sociaal gedrag | In deze risicocategorie zijn geen risicofactoren van toepassing. |
Beoordeling per risicofactor
Risico's voor de mens
Risicofactor | Van toepassing | Fok | Toelichting |
---|---|---|---|
LG1 | XF (zeer hoog risico) | ! (signalerend) | Bij de katoenrat is het zeer hoog-risico zoönotische pathogeen het Black Creek Canal hantavirus (Rollin et al., 1995) aangetoond, waardoor de katoenrat in het geval van wildvang direct onder risicoklasse F valt. Daarbij zijn bij de katoenrat ook de hoog-risico zoönotische pathogenen Anaplasma phagocytophilum (Clark, 2012) en Leptospira interrogans (Méndez et al., 2013; Rodríguez-Rojas et al., 2020; Verma et al., 2019) aangetoond. Bij meerdere sympatrische en aanverwante soorten binnen de familie (Cricetidae) zijn de hoog-risico en zeer hoog-risico zoönotische pathogenen Coxiella burnetii (Irons et al., 1952; Meerburg & Reusken, 2011; Stoenner & Lackman, 1960), Yersinia pestis (Danforth et al., 2018), Francisella tularensis (Wobeser et al., 2007), Eastern equine encephalitis virus (Arrigo et al., 2010; Hardy et al., 1974; Howitt, 1940) en Tick-borne encephalitis virus (Deardorff et al., 2013; Ebel et al., 2000) aangetoond. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
LG2 | Op basis van de grootte, morfologie en het gedrag van de katoenrat is het niet aannemelijk dat de dieren ernstig letsel zullen veroorzaken bij de mens (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risico's voor dierenwelzijn/diergezondheid
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
V1 | De katoenrat is een omnivoor (Pardiñas et al., 2017; Randolph et al., 1999). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
V2 | De katoenrat heeft geen hypsodonte gebitselementen (Pardiñas et al., 2017; Williams & Kay, 2001). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
V3 | Katoenratten zijn zowel dag- als nachtactief. De piek in activiteit hangt af van voedseldichtheid, populatiedichtheid, reproductieve activiteit, hoeveelheid dag- en nachtlicht en weersomstandigheden (Cameron et al., 1979; Doonan & Slade, 1995; Pardiñas et al., 2017; Stokes et al., 2001). De fysiologie van het maag-darm kanaal van de katoenrat is aangepast aan een omnivoor en gevarieerd dieet (Chuluunbaatar et al., 2020). Katoenratten hebben lage vetreserves en gebruiken 98% van de verkregen energie voor onderhoud (Cameron & Spencer, 1981; Pardiñas et al., 2017). Katoenratten maken geen voedselopslag aan (Eshelman & Cameron, 1996). Katoenratten zijn constant op zoek naar energie-efficiënt voedsel, omdat een hoge foerageertijd de kans op predatie vergroot en energieinefficiënt is. Daarom passen ze hun foerageertijd aan op deze factoren (Darracq et al., 2016; Eshelman & Cameron, 1996). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
V4 | Het dieet van de katoenrat bestaat uit grassen, plantdelen en insecten (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
R1 | Katoenrattenmannetjes hebben een home range van 0,350,39 ha en vrouwtjes van c.0,22 ha. De home ranges van vrouwtjes overlappen niet. Mannetjes leggen gemiddeld 17 m per dag af, vrouwtjes daarentegen leggen gemiddeld 6,6 m per dag af. Wilde katoenratten leven solitair en markeren hun home range met urine en feces. Katoenratten communiceren elkaars dominantie rang middels geurmarkering (Gregory & Cameron, 1989; Pardiñas et al., 2017). Katoenratten patrouilleren niet en markeren niet hun gehele territorium. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
R2 | X | Katoenratten gebruiken een afgezonderde nestplaats voor het werpen en grootbrengen van jongen en als rustplaats (Shump. 1978; Shump & Christian, 1978). Katoenratten zijn precociaal (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
R3 | De katoenrat is schichtig en vlucht behendig en doelgericht naar dekking bij tekenen van gevaar (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
R4 | X | Katoenratten graven ondergronds holen wanneer het type grond in de leefomgeving daarvoor geschikt is. Anders maken ze ook een bovengronds nest (Shump & Christian, 1978). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
R5 | Voor katoenratten zijn er geen specifieke omgevingselementen essentieel (Packer & Layne, 1991; Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
T1 |
De katoenrat komt voor in verschillende klimaten, namelijk in een gematigd en subtropisch klimaat (Pardiñas et al., 2017; Schultz, 2005). De gemiddelde minimumtemperatuur in de bossen van Zuidoost-VS waar katoenratten voorkomen is 12 °C (met een uiterste minimumtemperatuur van -14 °C) en de gemiddelde maximumtemperatuur is 23 °C (met een uiterste maximumtemperatuur van 39 °C). De gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid is 1000 mm en de luchtvochtigheid is gemiddeld 70% (Meteoblue, 2021). De thermoneutrale zone van de katoenrat ligt tussen de 29,5 en 33,5 °C (Shump, 1978). De katoenrat komt voor in een gematigd en subtropisch klimaat en populaties zijn lokaal aangepast aan het klimaat. Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
|
T2 | Uit gedetailleerd gedragsonderzoek is niet gebleken dat katoenratten gebruik maken van een speciale zoel-, koel- of opwarmplaats (Pardiñas et al., 2017; Shump, 1978; Shump & Christian, 1978). Bovendien maken katoenratten gebruik van een hol. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
T3 | Katoenratten zijn jaarrond actief (Eifler & Slade, 1998; Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
S1 | Katoenratten hebben een polygame leefwijze (Curlee & Cooper, 2012, Pardiñas et al., 2017; Sulok et al., 2004). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
S2 | Katoenratten leven solitair (Gregory & Cameron, 1989; Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
S3 | Vrouwtjes zijn vanaf 30-40 dagen geslachtsrijp en mannetjes vanaf 2-3 maanden. Vrouwtjes kunnen 3-4 (max. 9) keer per jaar werpen en hebben een postpartum oestrus. Vrouwtjes zijn c.27 dagen drachtig en hebben krijgen per worp 1-15 jongen afhankelijk van de verspreiding en het seizoen. In de noordelijke verspreiding is de worpgrootte 415 jongen groot (gemiddeld 7.3) en in de zuidelijke verspreiding is de worpgrootte 2-5 jongen groot (gemiddeld 5). Vrouwtjes hebben in de lente een kleinere worpgrootte t.o.v. de zomer en herfst. Katoenratten hebben een paarseizoen van het begin van de lente tot het eind van de herfst met een reproductieve piek afhankelijk van de verspreiding. In de noordelijke verspreiding is de piek in augustus, terwijl in de zuidelijke verspreiding de pieken in de lente en herfst zijn. In gevangenschap plant de katoenrat zich jaarrond voort (Cameron & Spencer, 1981; Meyer & Meyer, 1944; Pardiñas et al., 2017). Katoenratten leven solitair. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Verwijzingen
Arrigo, N. C., Adams, A. P., Watts, D. M., Newman, P. C. & Weaver, S. C. (2010). Cotton rats and house sparrows as hosts for North and South American strains of eastern equine encephalitis virus. Emerging infectious diseases. 16(9). 1373-1380.
Cameron, G. N., Kincaid, W. B. & Carnes, B. A. (1979). Experimental Species Removal: Temporal Activity Patterns of Sigmodon hispidus and Reithrodontomys fulvescens. Journal of Mammalogy. 60(1). 195-197.
Cameron, G. N. & Spencer, S. R. (1981). Sigmodon hispidus. Mammalian Species. 158. 1-9.
Chuluunbaatar, T., Ichii, O., Nakamura, T., Irie, T., Namba, T., Islam, M. R., Otani, Y., Masum, M. A., Okamatsu-Ogura, Y., Elewa, Y., & Kon, Y. (2020). Unique Running Pattern and Mucosal Morphology Found in the Colon of Cotton Rats. Frontiers in physiology. 11. 587214.
Clark, K. L. (2012). Anaplasma phagocytophilum in small mammals and ticks in northeast Florida. Journal of Vector Ecology. 37(1). 262-268.
Curlee, J. F. & Cooper, D. M. (2012). Cotton Rat. The Laboratory Rabbit, Guinea Pig, Hamster, and Other Rodents. 1105-1113.
Danforth, M., Tucker, J. & Novak, M. (2018). The Deer Mouse (Peromyscus maniculatus) as an Enzootic Reservoir of Plague in California. EcoHealth. 15. 566-576.
Darracq, A. K., Conner, L. M., Brown, J. S. & McCleery, R. A. (2016). Cotton Rats Alter Foraging in Response to an Invasive Ant. PLoS ONE. 11(9). e0163220.
Deardorff, E. R., Nofchissey, R. A., Cook, J. A., Hope, A. G., Tsvetkova, A., Talbot, S. L. & Ebel, G. D. (2013). Powassan Virus in Mammals, Alaska and New Mexico, USA, and Russia, 2004–2007. Emerg Infect Dis. 19(12). 2012-2016.
Doonan, T. J. & Slade, N. A. (1995). Effects of Supplemental Food on Population Dynamics of Cotton Rats, Sigmodon hispidus. Ecology. 76(3). 814-826.
Ebel, G. D., Campbell, E. N., Goethert, H. K., Spielman, A. & Telford III, S. R. (2000). Enzootic Transmission of Deer Tick Virus in New England and Wisconsin Sites. Am J Trop Med Hyg. 63(1,2). 3642.
Eifler, M. A. & Slade, N. A. (1998). Activity patterns in relation to body mass and ambient temperature among overwintering cotton rats (Sigmodon hispidus). Canadian Journal of Zoology. 76(4). 668-672.
Eshelman, B. D. & Cameron, G. N. (1996). Experimentally Induced Habitat Shifts by Hispid Cotton Rats (Sigmodon hispidus): Response to Protein Supplementation. Journal of Mammalogy. 77(1). 232-239.
Gregory, M. J. & Cameron, G. N. (1989). Scent Communication and Its Association with Dominance Behavior in the Hispid Cotton Rat (Sigmodon hispidus). Journal of Mammalogy. 70(1). 10-17.
Hardy, J. L., Reevers, W. C., Rush, W. A. & Nir, Y. D. (1974). Experimental Infection with Western Equine Encephalomyelitis Virus in Wild Rodents Indigenous to Kern County, California. Infection and Immunity. 10(3). 553-564.
Howitt, B. F. (1940). Comparative Susceptibility of Wild and Domestic Birds and Animals to the Western Virus of Equine encephalomyelitis (Br. strain) in California. The Journal of Infectious Diseases. 67(3). 177-187.
Irons, J. V., Eads, R. B., Johnson, C. W., Walker, O. L. & Norris, M. A. (1952). Southwest Texas Q Fever Studies. The Journal of Parisitology. 38(1). 1-5.
Meerburg, B. G. & Reusken, C. B. E. M. (2011). The role of wild rodents in spread and transmission of Coxiella burnetii needs further elucidation. Wildlife Research. 38(7). 614-625.
Méndez, C., Benavides, L., Esquivel, A., Aldama,A., Torres, J., Gavaldón, D., Meléndez, P. & Moles, L. (2013). Pesquisa serológica de Leptospira en roedores silvestres, bovinos, equinos y caninos en el noreste de México. Rev Salud Anim. 35(1). 25-32.
Meteoblue. (2021). Greensboro, Georgia, USA. Opgehaald van Meteoblue: https://www.meteoblue.com/en/weather/historyclimate/climatemodelled/gre….
Meyer, B. J. & Meyer, R. K. (1944). Growth and Reproduction of the Cotton Rat, Sigmodon hispidus hispidus, under Laboratory Conditions. Journal of Mammalogy. 25(2). 107-129.
Packer, W. C. & Layne, J. N. (1991). Foraging Site Preferences and Relative Arboreality of Small Rodents in Florida. The American Midland Naturalist. 125(2). 187-194.
Pardiñas, U. F. J., Myers, P., León-Paniagua, L., Ordóñez Garza, N., Cook, J. A., Kryštufek, B., Haslauer, R., Bradley, R. D., Shenbrot, G. I. & Patton, J. L. (2017). Family Cricetidae (True Hamsters, Voles, Lemmings and New World Rats and Mice). In D. E. Wilson, T. E. Lacher Jr. & R. A. Mittermeier, Handbook of the mammals of the world. 7. Rodents II (pp. 204-535). Barcelona: Lynx Edicions.
Randolph, J. C., Cameron, G. N. & Wrazen, J. A. (1991). Dietary Choice of a Generalist Grassland Herbivore, Sigmodon hispidus. Journal of Mammalogy. 72(2). 300-313.
Rodríguez-Rojas, J. J., Rodríguez-Morena, Á., Sánchez-Casas, R. M. & Hernández-Escareño, J. J. (2020). Molecular Detection of Leptospira interrogans and Borrelia burgdorferi in Wild Rodents from Mexico. Vector-Borne and Zoonotic Diseases. 20(11). 1-4.
Rollin, P. E., Ksiazek, T. G., Elliott, L. H., Ravkov, E. V., Martin, M. L., Morzunov, S., Livingstone, W., Monroe, M., Glass, G., Ruo, S., Khan, A. S., Childs, J. E., Nichol, S. T. & Peters, C. J. (1995). Isolation of Black Creek Canal Virus, a New Hantavirus From Sigmodon hispidus in Florida. 46(1). 35-39.
Schultz, J. (2005). The Ecozones of the World: The Ecological Divisions of the Geosphere (2nd ed.). Stuttgart: Springer.
Shump, Jr., K. A. (1978). Ecological Importance of Nest Construction in the Hispid Cotton Rat (Sigmodon hispidus). The American Midland Naturalist. 100(1). 103-115.
Shump, Jr., K. A. & Christian, D. P. (1978). Differential Burrowing by Hispid Cotton Rats (Sigmodon hispidus: Rodentia). The Southwestern Naturalist. 23(4). 696-699.
Stoenner, H. G. & Lackman, D. B. (1960). The Biologic Properties of Coxiella burnetii isolated from Rodents Collected in Utah. American Journal of Epidemiology. 71(1). 45-51.
Stokes, M. K., Slade, N. A. & Blair, S. M. (2001). Influences of weather and moonlight on activity patterns of small mammals: a biogeographical perspective. Canadian Journal of Zoology. 79(6). 966972.
Sulok, M., Slade, N. A. & Doonan, T. J. (2004). Effects of Supplemental Food on Movements of Cotton Rats (Sigmodon hispidus) in Northeastern Kansas. Journal of Mammalogy. 85(6). 1102-1105.
Verma, A., Beigel, B., Smola, C. C., Kitts-Morgan, S., Kish, D., Nader, P., Morgan, J., Roberson, J., Christmann, U., Gruszynski, K., Brandt, L., Cho, E., Murphy, K. & Goss, R. (2019). Evidence of Leptospiral Presence in the Cumberland Gap Region. PLoS Negl Trop Dis. 13(12). e0007990.
Williams, S. H. & Kay, R. F. (2001). A Comparative Test of Adaptive Explanations for Hypsodonty in Ungulates and Rodents. Journal of Mammalian Evolution. 8(3). 207-229.
Wobeser, G., Ngeleka, M., Appleyard, G., Bryden, L. & Mulvey, M. R. (2007). Tularemia in Deer Mice (Peromyscus maniculatus) During a Population Irruption in Saskatchewan, Canada. Journal of Wildlife Diseases. 43(1). 23-31.