Moeraslemming

Gepubliceerd op:
30 november 2023

Dit dier staat niet op de huis- en hobbydierenlijst.

Hieronder leest u de beoordeling over dit dier.

Algemene informatie

Algemene informatie (Cassola, 2017; Linzey, 1983; Pardiñas et al., 2017)
Familie Cricetidae
Subfamilie Arvicolinae
Stam Lemmini
Genus Synaptomys
Soort Synaptomys borealis 
Gedomesticeerd Nee
Kruising Nee
Volwassen grootte
  • Kop-romp: 93-113 mm
  • Staart: 17-27 mm
Gewicht  27-35 g
Dieet Herbivoor
Natuurlijke leefomgeving
  • Verspreiding: Canada en de noordelijk Verenigde Staten.
  • Habitat: Noordelijke laagveen moerassen, vochtige toendra en naaldboombossen.
Levensverwachting  8-12 maanden wild, 18-29 maanden gevangenschap.
IUCN-status “Least Concern”
CITES Niet vermeld

Risicoklasse E

Bij de moeraslemming zijn in vier risicocategorieën voor “gezondheid en welzijn dier” één of meerdere risicofactor(en) vastgesteld. Hierdoor valt de moeraslemming in risicoklasse E.

Samenvatting beoordeling van de moeraslemming

Indien er sprake is van één of meerdere relevante ernstige zoönose(n) die slechts met gespecialiseerde maatregelen beheersbaar is/zijn wordt de risicofactor aangekruist (!), maar telt deze niet mee in de eindscore. Indien er sprake is van een relevante ernstige zoönose die niet of nauwelijks beheersbaar is of er sprake is van risico op ernstige letselschade komt de diersoort direct onder risicoklasse F te vallen (XF). Indien de risicofactor van toepassing is, wordt deze aangekruist (X). 

 

Gezondheid mens
Risicocategorie Van toepassing Toelichting
Zoönosen ! (signalerend) Er is geen wetenschappelijke literatuur gevonden over het aan- of afwezig zijn van (zeer) hoog-risico zoönotische pathogenen. Bij meerdere sympatrische en aanverwante soorten binnen de familie (Cricetidae) zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen tick-borne encephalitis virus, Coxiella burnetii, Anaplasma phagocytophilum, Leptospira interrogans, Yersinia pestis en Francisella tularensis aangetoond. Ook zijn binnen de familie de zeer hoog-risico zoönotische pathogenen Sin Nombre hantavirus, New York hantavirus, Monongahela hantavirus en Eastern equine encephalitis virus aangetoond. Dit leidt in het geval van wildvang tot een signalerende toepassing van deze risicofactor. 
Letselschade   De risicofactor in deze risicocategorie is niet van toepassing.

 

Gezondheid en welzijn dier
Risicocategorie Van toepassing Toelichting
Voedselopname X
  • De moeraslemming heeft hypsodonte gebitselementen.
  • Moeraslemmings moeten dagelijks langdurig foerageren.
Ruimtegebruik/veiligheid X
  • Moeraslemmings gebruiken een afgezonderde nestplaats.
  • Moeraslemmings gebruiken zelf-gegraven holen. 
Thermoregulatie X De moeraslemming is aangepast aan een boreaal- en toendraklimaat. 
Sociaal gedrag X Moeraslemmings hebben een grote kans op overbevolking.

Beoordeling per risicofactor

Risico's voor de mens

Zoönosen
Risicofactor Van toepassing Toelichting
LG1 X Er is geen wetenschappelijke literatuur gevonden over het aan- of afwezig zijn van (zeer) hoog-risico zoönotische pathogenen. Bij meerdere sympatrische en aanverwante soorten binnen de familie (Cricetidae) zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen Tick-borne encephalitis virus (Deardorff et al., 2013; Ebel et al., 2000), Coxiella burnetii (Meerburg & Reusken, 2011; Stoenner & Lackman, 1960), Anaplasma phagocytophilum (Larson et al., 2018), Leptospira interrogans (Méndez et al., 2013), Yersinia pestis (Danforth et al., 2018) en Francisella tularensis (Wobeser et al., 2007) aangetoond. Ook zijn binnen de familie de zeer hoog-risico zoönotische pathogenen Sin Nombre hantavirus (Reed, 2018; Rhodes III, 2000; Snell, 2004), New York hantavirus (Reed, 2018; Rhodes III, 2000; Snell, 2004), Monongahela hantavirus (Reed, 2018; Rhodes III, 2000; Snell, 2004) en Eastern equine encephalitis virus (Hardy et al., 1974; Howitt, 1940) aangetoond. Dit leidt in het geval van wildvang tot een signalerende toepassing van deze risicofactor. 

 

Letselschade
Risicofactor Van toepassing Toelichting
LG2   Op basis van de grootte, morfologie en het gedrag van de moeraslemming is het niet aannemelijk dat de dieren ernstig letsel zullen veroorzaken bij de mens (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

Risico's voor dierenwelzijn/diergezondheid

Voedselopname
Risicofactor Van toepassing Toelichting
V1   De moeraslemming is een grazer (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. 
V2 X De moeraslemming heeft elodonte snijtanden en hypsodonte kiezen (Chaline et al., 1999; Pardiñas et al., 2017; Wilson & Choate, 1997). Deze risicofactor is daarom van toepassing. 
V3 X De moeraslemming is zowel dag- als nachtactief (Linzey, 1983). De moeraslemming eet exclusief grassen (Baker, 1971). De fysiologie van de spijsvertering in de moeraslemming is niet beschreven in de wetenschappelijke literatuur. Wel zijn voedingsstrategieën binnen herbivore soorten van de subfamilie (Arvicolinae) vergelijkbaar (Pardiñas et al., 2017). Verschillende woelmuissoorten (Clethrionomys glareolus, Microtus agrestis en Arvicola terrestris) hebben een verlengd caecum en kleine darm als aanpassing aan het verteren van vezelrijk plantaardig materiaal (Lee & Houston, 1993). De veldwoelmuis (Microtus agrestis) en de steppelemming (Lagurus lagurus) beschikken ook over deze fysiologische aanpassingen, doen aan coprofagie en hebben een hoge behoefte aan voedselinname (Hagen et al., 2018). Deze risicofactor is daarom van toepassing. 
V4   Het dieet van de moeraslemming bestaat uit grassen, zeggen en andere vegetatie (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

 

Ruimtegebrek/veiligheid
Risicofactor Van toepassing Toelichting
R1   De home range grootte van de moeraslemming verschilt per habitattype, maar is niet groter dan 0,5 ha (Pardiñas et al., 2017). Moeraslemmings markeren hun ‘gangen’ in het gras om aan te geven of ze actief in gebruik zijn, maar markeren niet om territoria aan te geven (Wilson & Ruff, 1999). Moeraslemmings vertonen relatief weinig territoriaal of agressief gedrag. In interacties met soortgenoten neigt de moeraslemming eerder om de soortgenoot te vermijden of te negeren (Rose & Spevak, 1978). De moeraslemming heeft een kleine home range en vertoont geen territoriaal gedrag. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
R2 X Moeraslemmings gebruiken een afgezonderde nestplaats voor het werpen en grootbrengen van jongen en als rustplaats (Banfield, 1974; Richards, 1988; Wilson & Ruff, 1999). Deze risicofactor is daarom van toepassing. 
R3   De moeraslemming is schichtig en vlucht behendig en doelgericht naar dekking bij tekenen van gevaar (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. 
R4 X Moeraslemmings graven een holensysteem c.30 cm onder de grond in connectie met de grasgangen waar ze foerageren. Het holensysteem heeft een specifieke nestkamer (Banfield, 1974; Richards, 1988; Wilson & Ruff, 1999). Deze risicofactor is daarom van toepassing. 
R5   Voor moeraslemmings zijn er geen specifieke omgevingselementen essentieel (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

 

Thermoregulatie
Risicofactor Van toepassing Toelichting
T1 X Moeraslemmings leven in een boreaal- en toendraklimaat (Pardiñas et al., 2017; Schultz, 2005). De gemiddelde minimumtemperatuur in de noordelijke laagveenmoerassen in Canada waar moeraslemmings voorkomen is -10 °C (met een uiterste minimumtemperatuur van -46 °C) en de gemiddelde maximumtemperatuur is 3 °C (met een uiterste maximumtemperatuur van 33 °C). De gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid is 500 mm en de luchtvochtigheid is het overgrote deel van het jaar 87% (Meteoblue, 2020; Schultz, 2005).   De moeraslemming is aangepast aan een boreaal- en toendraklimaat. Deze risicofactor is daarom van toepassing.
T2   Uit gedetailleerd gedragsonderzoek is niet gebleken dat moeraslemmings gebruik maken van een speciale zoel-, koel- of opwarmplaats (Banfield, 1974; Pardiñas et al., 2017; Richards, 1988; Wilson & Ruff, 1999). Bovendien maken moeraslemmings gebruik van een hol. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. 
T3   Moeraslemmings zijn jaarrond actief (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. 

 

Sociaal gedrag
Risicofactor Van toepassing Toelichting
S1   De leefwijze van de moeraslemming is weinig beschreven in de wetenschappelijke literatuur. Moeraslemmings worden soms als koloniale dieren omschreven in de wetenschappelijke literatuur, maar concrete evidentie ontbreekt (Linzey, 1983; Pardiñas et al., 2017). Binnen de subfamilie (Arvicolinae) komen zowel monogame als polygame soorten voor (Pardiñas et al., 2017; Zorenko & Atanasov, 2018). De nauwverwante zuidelijke moeraslemming (S. cooperi) heeft overeenkomsten in gedrag en ecologie en is polygaam (Carter & Perkeybile, 2018). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
S2   Moeraslemmings vertonen relatief weinig territoriaal of agressief gedrag. Ze vermijden of negeren elkaar eerder, dan dat ze duidelijk dominant gedrag vertonen (Rose & Spevak, 1978). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. 
S3 X Vrouwtjes zijn vanaf 5-6 weken geslachtsrijp en kunnen 12 keer per jaar werpen. Vrouwtjes zijn c.3 weken drachtig en krijgen per worp 2-8 jongen. Moeraslemmings hebben een paarseizoen van mei tot en met augustus (Foresman, 2001; Pardiñas et al., 2017; West 1999). Moeraslemmings planten zich in een overvloed aan voedsel razendsnel voort (Baker, 1971). Moeraslemmings hebben een grote kans op overbevolking. Deze risicofactor is daarom van toepassing.

Verwijzingen

Baker, R. H. (1971). Nutritional Strategies of Myomorph Rodents in North American Grasslands. Journal of Mammalogy. 52(4). 800-805.  

Banfield, A. (1974). The Mammals of Canada. Toronto: University of Toronto Press. 

Carter, C. S., & Perkeybile, A. M. (2018). The monogamy paradox: what do love and sex have to do with it?. Frontiers in ecology and evolution, 6, 202. 

Cassola, F. (2017). Synaptomys borealis. The IUCN Red List of Threatened Species 2017. Opgehaald van IUCN: https://www.iucnredlist.org/species/42638/22377185.  

Chaline, J., Brunet-Lecomte, P., Montuire, S., Viriot, L. & Courant, F. (1999). Anatomy of the arvicoline radiation (Rodentia): palaeogeographical, palaeoecological history and evolutionary data. Annales Zoologici Fennici. 36(4). 239-267.  

Danforth, M., Tucker, J. & Novak, M. (2018). The Deer Mouse (Peromyscus maniculatus) as an Enzootic Reservoir of Plague in California. EcoHealth. 15. 566-576. 

Deardorff, E. R., Nofchissey, R. A., Cook, J. A., Hope, A. G., Tsvetkova, A., Talbot, S. L. & Ebel, G. D. (2013). Powassan Virus in Mammals, Alaska and New Mexico, USA, and Russia, 2004–2007. Emerg Infect Dis. 19(12). 2012-2016. 

Ebel, G. D., Campbell, E. N., Goethert, H. K., Spielman, A. & Telford III, S. R. (2000). Enzootic Transmission of Deer Tick Virus in New England and Wisconsin Sites. Am J Trop Med Hyg. 63(1,2). 3642. 

Foresman, K. R. (2001). The wild mammals of Montana. American Society of Mammalogists, Special Publication. 12. 1-278. 

Hagen, K. B., Müller, D. W. H., Ortmann, S., Kreuzer, M. & Clauss, M. (2018). Digesta kinetics in two arvicoline rodents, the field vole (Microtus agrestis) and the steppe lemming (Lagurus lagurus). Mamm Biol. 89. 71-78. 

Hardy, J. L., Reevers, W. C., Rush, W. A. & Nir, Y. D. Experimental Infection with Western Equine Encephalomyelitis Virus in Wild Rodents Indigenous to Kern County, California. Infection and Immunity. 10(3). 553-564. 

Howitt, B. F. (1940). Comparative Susceptibility of Wild and Domestic Birds and Animals to the Western Virus of Equine encephalomyelitis (Br. strain) in California. The Journal of Infectious Diseases. 67(3). 177-187. 

Larson, S. R., Lee, X. & Paskewitz, S. M. (2018). Prevalence of Tick-Borne Pathogens in Two Species of Peromyscus Mice Common in Northern Wisconsin. Journal of Medical Entomology. 55(4). 1002-1010. 

Lee, W.B. & Houston, D. C. (1993). The effect of diet quality on gut anatomy in British voles (Microtinae). J Comp Physiol B. 163(4). 337-339. 

Linzey, A. V. (1983). Synaptomys cooperi. Mammalian Species. 210. 1-5.  

Meerburg, B. G. & Reusken, C. B. E. M. (2011). The role of wild rodents in spread and transmission of Coxiella burnetii needs further elucidation. Wildlife Research. 38(7). 614-625. 

Méndez, C., Benavides, L., Esquivel, A., Aldama,A., Torres, J., Gavaldón, D., Meléndez, P. & Moles, L. (2013). Pesquisa serológica de Leptospira en roedores silvestres, bovinos, equinos y caninos en el noreste de México. Rev Salud Anim. 35(1). 25-32. 

Meteoblue. (2020). Labrador City, Canada. Opgehaald van Meteoblue: https://www.meteoblue.com/en/weather/historyclimate/climateobserved/lab…;

Pardiñas, U. F. J., Myers, P., León-Paniagua, L., Ordóñez Garza, N., Cook, J. A., Kryštufek, B., Haslauer, R., Bradley, R. D., Shenbrot, G. I. & Patton, J. L. (2017). Family Cricetidae (True Hamsters, Voles, Lemmings and New World Rats and Mice). In D. E. Wilson, T. E. Lacher Jr. & R. A. Mittermeier, Handbook of the mammals of the world. 7. Rodents II (pp. 204-535). Barcelona: Lynx Edicions. 

Reed, K. D. (2018). Viral Zoonoses. Reference Module in Biomedical Sciences. Amsterdam: Elsevier. 

Rhodes, III, L. V., Huang, C., Sanchez, A. J., Nichol, S. T., Zaki, S. R., Ksiazek, T. G., Humphreys, J. G., Freeman, J. J. & Knecht, K. R. (2000). Hantavirus pulmonary syndrome associated with Monongahela virus, Pennsylvania. Hantavirus pulmonary syndrome associated with Monongahela virus, Pennsylvania. Emerg Infect Dis. 6(6). 616-621. 

Richards, R. L. (1988). Microtus xanthognathus and Synaptomys borealis in the Late Pleistocene of Southern Indiana. Proceedings of the Indiana Academy of Science. 98. 561-570. 

Rose, R. K. & Spevak, A. M. (1978). Aggressive Behavior in Two Sympatric Microtine Rodents. Journal of Mammalogy. 59(1). 213-216.  

Schultz, J. (2005). The Ecozones of the World: The Ecological Divisions of the Geosphere (2nd ed.). Stuttgart: Springer. 

Snell, N. J. C. (2004). Novel and re-emerging respiratory infections. Expert Review of Anti-infective Therapy. 2(3). 405-412. 

Stoenner, H. G. & Lackman, D. B. (1960). The Biologic Properties of Coxiella burnetii isolated from Rodents Collected in Utah. American Journal of Epidemiology. 71(1). 45-51. 

West, S. D. (1999). Northern Bog Lemming (Synaptomys borealis). In D. E. Wilson and S. Ruff, editors. The Smithsonian book of North American mammals (pp. 655-656). Washington: Smithsonian Institution Press in association with the American Society of Mammalogists. 

Wilson, G. M. & Choate, J. R. (1997). Taxonomic Status and Biogeography of the Southern Bog Lemming, Synaptomys cooperi, on the Central Great Plains. Journal of Mammalogy. 78(2). 444-458. 

Wilson, D. & S. Ruff. (1999). The Smithsonian Book of North American Mammals. Vancouver: UBC Press. 

Wobeser, G., Ngeleka, M., Appleyard, G., Bryden, L. & Mulvey, M. R. (2007). Tularemia in Deer Mice (Peromyscus maniculatus) During a Population Irruption in Saskatchewan, Canada. Journal of Wildlife Diseases. 43(1). 23-31. 

Zorenko, T. A., & Atanasov, N. I. (2018). Copulatory behavior supports a new insight into taxonomic status of root vole Alexandromys oeconomus (Rodentia, Arvicolinae). Russian Journal of Theriology. Русский териологический журнал, 17(1), 48-57. 

Bent u tevreden over deze pagina?