Rendier
Dit dier staat niet op de huis- en hobbydierenlijst.
Hieronder leest u de beoordeling over dit dier.
Algemene informatie
Familie | Cervidae |
---|---|
Subfamilie | Capreolinae |
Genus | Rangifer |
Soort | Rangifer tarandus |
Ondersoorten | Rangifer tarandus caribou (kariboe) Rangifer tarandus platyrhynchus (Svalbard rendier) Overig: Rangifer tarandus tarandus, fennicus, groenlandicus, pearsoni, pearyi, phylarchus, sibiricus, valentinae |
Gedomesticeerd | Nee |
Kruising | Nee |
Volwassen grootte |
|
Gewicht | 65-240 kg (m), 55-140 kg (v) |
Dieet | Herbivoor |
Natuurlijke leefomgeving |
|
Levensverwachting | Open taiga en toendra zones, alpine weides, hoog arctisch woestijngebied tot 3000 m boven zeeniveau en arctische archipels. |
IUCN-status | “Vulnerable” |
CITES | Niet vermeld |
Risicoklasse F
Rendieren zijn in staat ernstige letselschade te veroorzaken bij de mens. Daarnaast zijn in vier risicocategorieën voor “gezondheid en welzijn dier” één of meerdere risicofactor(en) vastgesteld. Om deze redenen valt het rendier onder “risicoklasse F”.
Samenvatting beoordeling van het rendier
Indien er sprake is van één of meerdere relevante ernstige zoönose(n) die slechts met gespecialiseerde maatregelen beheersbaar is/zijn wordt de risicofactor aangekruist (!), maar telt deze niet mee in de eindscore. Indien er sprake is van een relevante ernstige zoönose die niet of nauwelijks beheersbaar is of er sprake is van risico op ernstige letselschade komt de diersoort direct onder risicoklasse F te vallen (XF). Indien de risicofactor van toepassing is, wordt deze aangekruist (X).
Risicocategorie | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
Zoönosen | ! (signalerend) | Bij het rendier zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen Leptospira interrogans, het rabiësvirus en Chronic Wasting Disease aangetoond. Dit leidt alleen in het geval van wildvang tot een signalerende toepassing van deze risicofactor. |
Letselschade | XF | Bij rendieren is er gevaar op zeer ernstig letsel bij de mens, waardoor het rendier direct onder risicoklasse F valt. |
Risicocategorie | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
Voedselopname | X |
|
Ruimtegebruik/veiligheid | X | Rendieren hebben een sterke vluchtreactie. |
Thermoregulatie | X |
|
Sociaal gedrag | X | Rendieren hebben een lineaire dominantiehiërarchie. |
Beoordeling per risicofactor
Risico's voor de mens
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
LG1 | ! (signalerend) | Bij het rendier zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen Leptospira interrogans (Revich et al., 2012), het rabiësvirus (MacDonald et al., 2011) en Chronic Wasting Disease aangetoond (Benestad et al., 2016; Koutsoumanis et al., 2019; Osterholm et al., 2019). Dit leidt alleen in het geval van wildvang tot een signalerende toepassing van deze risicofactor. Letsel/gezondhei |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
LG2 | XF | Het rendier weegt 65-240 kg (m) of 55-140 kg (v) en beide geslachten beschikken over geweien die tijdens agonistisch gedrag ernstig letsel kunnen veroorzaken (Holand et al., 2004; Mattioli, 2011). Mannetjes zijn in het bijzonder gevaarlijk tijdens de bronst, wanneer zij zich agressiever gedragen (Wiklund et al., 1997; Ziegler et al., 2018). Naast het gewei gebruiken mannetjes ook hun voorste hoeven om mee te schoppen (Müller-Schwarze et al., 1979). Rendierenzijn wilde dieren en het hanteren van het rendier vereist expertise van de houder (Masters & Flach, 2015). Gezien de grootte, morfologie en het gedrag van rendieren, kunnen ze zeer ernstig letsel bij de mens veroorzaken, waardoor het rendier direct onder risicoklasse F valt. |
Risico's voor dierenwelzijn/diergezondheid
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
V1 | X | Het rendier is een mixed-feeder, die voornamelijk korstmossen eet, maar ook grassen (<10%), mossen, struiken en ander plantaardig materiaal (Hofmann, 1989; Mattioli, 2011; Ophof et al., 2013). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
V2 | X | Het rendier heeft hypsodonte kiezen (Damuth & Janis, 2011; Kaiser et al., 2013; Mendoza & Palmqvist, 2007; Petronio et al., 2011; Powers & Mead, 2019). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
V3 | X | Rendieren hebben een activiteitscyclus van 4-5 uur (Mattioli, 2011). Rendieren spenderen 41-69% van hun tijd aan foerageren (Kumpula, 2001; Uccheddu et al., 2015). Rendieren zijn herkauwende mixed-feeders met een hoge passeersnelheid in de pens, waardoor frequent foerageren noodzakelijk is (Hofmann, 1989). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
V4 | Het dieet van rendieren bestaat uit korstmossen, struiken, grassen, mossen en overig plantaardig materiaal (Denryter et al., 2017; Heggberget et al., 2002; Mattioli, 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
R1 | Rendieren leven in familiegroepen en hebben variabele homeranges afhankelijk van de populatie. Svalbard rendieren (R. t. platyrhynchus) hebben een homerange van ongeveer 1 km2, terwijl ondersoorten van het vaste land zoals kariboes (R. t. caribou) met migraties 50-2000 km kunnen afleggen met als drijfveren voedselschaarste en muggenplagen (Hagemoen & Reimers, 2002; Mattioli, 2011; Rivrud et al., 2018; Tyler & Øritsland, 1990). Rendieren zijn niet intrinsiek gedreven om lange afstanden af te leggen wanneer de omstandigheden in eenzelfde gebied goed blijven (Skarin et al., 2015). Mannetjes verdedigen hun harem, dat zich niet in een vast territorium bevindt. Ze markeren geen omgevingselementen, maar wel hun eigen achterpoten met urine (Espmark, 1963). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
R2 | Rendieren gebruiken geen afgezonderde nestplaats (Espmark, 963; Mattioli, 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
R3 | X | Het rendier heeft een sterke vluchtreactie (Reimers et al., 2012). Het zijn de snelst rennende herten die snelheden tot 80 km/uur kunnen behalen en kunnen capture myopathy ontwikkelen (Mattioli, 2011; Stimmelmayr & Renecker, 1998). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
R4 | Rendieren gebruiken geen holen of kuilen (Mattioli, 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
R5 | Voor rendieren zijn er geen specifieke omgevingselementen essentieel (Mattioli, 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
T1 | X |
Rendieren leven in arctische en subarctische klimaten (Gunn, 2016; Schultz, 2005). De gemiddelde minimumtemperatuur in de arctische en subarctische toendra van Noord-Amerika en Noord-Eurazië waar rendieren voorkomen is -4 °C (met een uiterste minimumtemperatuur van -50) en de gemiddelde maximumtemperatuur is 2 °C (met een uiterste maximumtemperatuur van 27 °). De gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid is 200-700 mm en de luchtvochtigheid is gemiddeld 70% (Meteoblue, 2020; Schultz, 2005). In de kustgebieden van Noord-Amerika en Eurazië ligt de gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid echter aanzienlijk hoger (Schultz, 2005). Temperaturen boven de 20°C zijn suboptimaal voor rendieren (Klokov & Mikhailov, 2019; Soppela et al., 1986). Het rendier is aangepast aan arctische en subarctische klimaten. Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
T2 | X | Rendieren maken gebruik van koelplaatsen tijdens warme zomerdagen. Wanneer niet aan deze behoefte wordt voldaan kunnen individuen gaan hijgen en kan hyperthermie optreden (Anderson & Nilssen, 1998; Soppela et al., 1986). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
T3 | Rendieren zijn jaarrond actief (Loe et al., 2007; Maier & White, 1998; Mattioli, 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
S1 | Rendieren hebben een polygame leefwijze (Espmark, 1963; Holand et al., 2004). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
S2 | X | Rendieren leven in familiegroepen van vrouwtjes en hun kalveren, in kleine groepen van meerdere mannetjes of in grote kuddes van meerdere (familie)groepen van 50.000-500.000 dieren (Mattioli, 2011). Er is sprake van een lineaire dominantiehiërarchie (Espmark, 1964; Hirotani, 1994; Holand et al., 2004). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
S3 | Vrouwtjes zijn vanaf 28-29 maanden geslachtsrijp en kunnen één keer per jaar werpen. In populaties met optimale omgevingscondities kunnen vrouwtjes vanaf 6 maanden geslachtsrijp zijn. Vrouwtjes zijn 221-237 dagen drachtig en krijgen per worp één jong. Rendieren hebben een paarseizoen van september t/m oktober (Foster, 2010; Mattioli, 2011).Rendieren hebben geen grote kans op overbevolking. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Verwijzingen
Anderson, J. R. & Nilssen, A. C. (1998). Do reindeer aggregate on snow patches to reduce harassment by parasitic flies or to thermoregulate? Rangifer. 18(1). 3-17.
Benestad , S. L., Mitchell, G., Simmons, M., Ytrehus, B. & Vikøren, T. (2016). First case of chronic wasting disease in Europe in a Norwegian free-ranging reindeer. Veterinary Research. 47(1). 7.
Damuth, J. & Janis, C. M. (2011). On the relationship between hypsodonty and feeding ecology in ungulate mammals, and its utility in palaeoecology. Biological Reviews. 86. 733-358.
Denryter, K. A., Cook, R. C., Cook, J. G. & Parker, K. L. (2017). Straight from the caribou's (Rangifer tarandus) mouth: detailed observations of tame caribou reveal new insights into summer-autumn diets. Canadian Journal of Zoology. 95(2). 81-94.
Espmark, Y.(1963). Rutting behaviour in reindeer (Rangifer tarandus). Animal Behaviour.12(1). 159-163.
Espmark, Y. (1964). Studies in dominance-subordination relationship in a group of semi-domestic reindeer (Rangifer tarandus L.). Animal Behaviour. 12(4). 420-426.
Foster, A. (2010). Common conditions in reindeer. In Practice. 32(10). 462-467.
Gunn, A. (2016). Rangifer tarandus. The IUCN Red List of Threatened Species 2016: Opgehaald van IUCN: https://dx.doi.org/10.2305/IUCN.UK.2016-1.RLTS.T29742A22167140.en.
Hagemoen, R .I. M. & Reimers, E. (2002). Reindeer summer activity pattern in relation to weather and insect harassment. Journal of Animal Ecology. 71. 883-892.
Heggberget, T. M., Gaare, E. & Ball, J. P. (2002). Reindeer (Rangifer tarandus) and climate change: importance of winter forage. Rangifer. 22(1). 13-31.
Hirotani, A. (1994). Dominance rank, copulatory behaviour and estimated reproductive success in male reindeer. Animal Behaviour. 48. 929-936.
Hofmann, R. R. (1989). Evolutionary steps of ecophysiological adaptations and diversification of ruminants: a comparative view of the digestive system. Oecologia. 78(4). 443-457.
Holand, Ø., Gjøstein, H., Losvar, A., Kumpula, J., Smith, M. E., Røed, K. H., Nieminen, M. & Weladji, R. B. (2004). Social rank in female reindeer (Rangifer tarandus): effects of body mass, antler size and age. Journal of Zoology. 263. 365-372.
Kaiser, T. M., Horst Müller, D. W., Fortelius, M. & Clauss, M. (2013). Hypsodonty and tooth facet development in relation to diet and habitat in herbivorous ungulates: Implications for understanding tooth wear. Mammal Review. 43(1). 34-46.
Klokov, K. B. & Mikhailov, V. V. (2019). Assessment of Climatic Conditions for Siberian Reindeer Herding on the Basis of Heat Balance Modelling. Arctic. 72(1). 28-42.
Koutsoumanis, K., Allende, A., Alvarez-Ordoñez, A., Bolton, D., Bover-Cid, S., Chemaly, M., Davies, R., De Cesare, A., Herman, L., Hilbert, F., Lindqvist, R., Nauta, M., Peixe, L., Ru, G., Skandamis, P., Suffredini, E., Andreoletti, O., Benestad, S. L., Comoy, E., Nonno, R., da Silva Felicio, T., Ortiz-Pelaez, A. & Simmons, M. M. (2019). Scientific opinion on the update on chronic wasting disease (SWD) III. EFSA Journal. 17(11). e05863.
Kumpula, J. (2001). Winter grazing of reindeer in woodland lichen pasture: Effect of lichen availability on the condition of reindeer. Small Ruminant Research. 39. 121-130.
Loe, L. E., Bonenfant, C., Mysterud, A., Severinsen, T., Oritsland, N. A., Langvatn, R., Stien, A., Irvine, R. J. & Stenseth, N. C. (2007). Activity pattern of arctic reindeer in a predator-free environment: no need to keep a daily rhythm. Oecologia. 152. 617-624.
MacDonald E., Handeland, K., Blystad, H., Bergsaker, M., Fladberg, M., Gjerset, B., Nilsen, O., Os, H., Sandbu, S., Stokke, E., Vold, L., Ørpetveit, I., Gaup Amot, H. & Tveiten, O. (2011). Public health implications of an outbreak of rabies in arctic foxes and reindeer in the Svalbard archipelago, Norway, September 2011. Euro Surveillance. 16(40). 1-4.
Maier, J. A. & White, R. G. (1998). Timing and synchrony of activity in caribou. Canadian Journal of Zoology. 76. 1999-2009.
Masters, N. J. & Flach, E. (2015). Chapter 62 - Tragulidae, Moschidae, and Cervidae. In E. Miller, & M. Fowler, Fowler's Zoo and Wild Animal Medicine, Volume 8 (pp. 611-625). Columbia en Davis: Saunders.
Mattioli, S. (2011). Family Cervidae. In D. E. Wilson, & R. A. Mittermeier, Handbook of the Mammals of the World (Vol. 2, pp. 350 - 443). Barcelona: Lynx Edicions.
Mendoza, M. & Palmqvist, P. (2007). Hypsodonty in ungulates: an adaptation for grass consumption or for foraging in open habitat? Journal of Zoology. 274. 134-142.
Meteoblue. (2020). Taymyr, Russia. Opgehaald van Meteoblue: https://www.meteoblue.com/en/weather/historyclimate/climatemodelled/tay….
Müller-Schwarze, D., Källquist, L. & Mossing, T. (1979). Social behavior and chemical communication in reindeer. Journal of Chemical Ecology. 5(4). 483-517.
Neijenhuis, F. & Hopster H. (2018). Gedomesticeerd? Begripsomschrijving en beoordelingskader, toegepast voor het rendier en de zeboe. Wageningen Livestock Research. Rapport 1102.
Ophof, A. A., Oldeboer, K. W. & Kumula, J. (2013). Intake and chemical composition of winter and spring forage plants consumed by semi-domesticated reindeer (Rangifer tarandus tarandus) in Northern Finland. Animal Feed Science and Technology. 185(3-4). 190-195.
Osterholm, M. T., Anderson, C. J., Zabel, M. D., Scheftel, J. M., Moore, K. A. & Appleby, B. S. (2019). Chronic wasting disease in Cervids: Implications for prion transmission to humans and other animal species. mBio. 10(4). 8.
Petronio, C., Bellucci, L., Martiinetto, E., Pandolfi, L. & Salari, L. (2011). Biochronology and palaeoenvironmental changes from the Middle Pliocene to the Late Pleistocene in Central Italy. Geodiversitas. 33(3). 485-517.
Powers, P. M. & Mead, A. J. (2019). Dental and Mandibular Anomalies in White-tailed Deer (Odocoileus virginianus) from Central Georgia. Georgia Journal of Science. 77(2). 1-11.
Reimers, E., Røed, K. H. & Colman, J. E. (2012). Persistence of vigilance and flight response behaviour in wild reindeer with varying domestic ancestry. Journal of Evolutionary Biology. 25. 1543-1554.
Revich, B., Tokarevich, N. & Parkinson, A. J. (2012). Climate change and zoonotic infections in the Russian Arctic. International Journal of Circumpolar Health. 71(1). 1-8.
Rivrud, I. M., Sivertsen, T. R., Mysterud, A., Åhman, B., Støen, Ole‐Gunnar & Skarin, A. (2018). Reindeer green‐wave surfing constrained by predators. Ecosphere. 9(5). e02210.
Schultz, J. (2005). The ecozones of the world, The Ecological Divisions of the Geosphere (2 ed.) Berlin: Springer.
Skarin, A., Nellemann, C., Rönnegård, L., Sandström, P. & Lundqvist, H. (2015). Wind farm construction impacts reindeer migration and movement corridors. Landscape Ecology. 30. 1527–1540.
Soppela, P., Nieminen, M. & Timisjärvi, J. (1986). Thermoregulation in reindeer. Rangifer(1). 273-278.
Stimmelmayr, R. & Renecker, L. A. (1998). Translocation of introduced reindeer from Hagemeister Island, Alaska. Rangifer. 18(1). 19-25.
Tyler, N. J. C. & Øritsland, N. A. (1990). Home ranges in Svalbard reindeer. Rangifer. 10(3). 147-148.
Uccheddu, S., Body, G., Weladji, R. B., H, O. & Nieminen, M. (2015). Foraging competition in larger groups overrides harassment avoidance benefits in female reindeer (Rangifer tarandus). Oecologia. published online.
Wiklund, E., Malmfors, G., & Lundström, K. (1997). The effects of pre-slaughter selection of reindeer bulls (Rangifer tarandus tarandus L.) on technological and sensory meat quality, blood metabolites and aboasal lesions. Rangifer. 17(2). 65-72.
Ziegler, R. L., Austin, K. J., Blake, J. E., Rowell, J. E., Cupp, A. S., Shipka, M. P. & Alexander, B. M. (2018). Depo-Provera increases neural activity in the central amygdala of reindeer bulls. Translational Animal Science. 2(1). S94.