FAQ LORI-database
Onderstaand vindt u een overzicht van de veelgestelde vragen over de LORI-database.
U kunt zich als bedrijf registreren in de LORI-database en deelnemen aan de regeling.
U voldoet aan de gestelde eisen (artikel 11, lid 3, letter e van de verordening) en u kunt zich registreren in de LORI-database. Voorwaarde is dat u voldoende bewijs kunt leveren dat u regelmatig beduidende economische activiteiten voor derden verricht.
U voldoet aan de gestelde eisen (artikel 11, lid 3, letter e van de verordening) en kunt zich registreren in de LORI-database. Voorwaarde is dat u voldoende bewijs kunt leveren dat u regelmatig beduidende economische activiteiten voor derden verricht.
Ja. Een cessionaris moet zich ook ten minste 2 maanden voor het verzoek om overdracht van de rechten van een certificaat registreren in de LORI-database. De cessionaris moet ook beschikken over het benodigde bewijs van handel en over een referentiehoeveelheid. Een cessionaris hoeft zijn referentiehoeveelheid niet aan te tonen.
Ja, u moet alle verbonden bedrijven vermelden.
Voor tariefcontingenten waarvoor u referentie moet aantonen, is dit 2 jaar, eindigend 2 maanden voordat een eerste aanvraag mag worden ingediend. Dit is vastgelegd in artikel 9.1 van de verordening. Uitzonderingen daarop zijn:
- knoflook van oorsprong uit Argentinië met tariefcontingent volgnummer 09.4104: hiervoor geldt het gemiddelde van de hoeveelheden verse knoflook van GN-code 07032000 over 3 kalenderjaren voorafgaand aan de tariefcontingentperiode (artikel 9.4);
- rundvlees zoals vermeld in bijlage VIII van verordening 2020/761: hiervoor geldt de hoeveelheid producten van 12 maanden (1 jaar) eindigend 2 maanden voor de eerste aanvraag mag worden ingediend.
Volgens de verordening moet u altijd een factuur overleggen. Op dit moment is RVO nog aan het bestuderen hoe dat gezien het volume uitvoerbaar is. In eerste instantie moet u altijd het factuurnummer bij de betreffende douaneaangifte in het door RVO voorgeschreven format opgeven.
U berekent de referentiehoeveelheid door de totale hoeveelheid producten die uw bedrijf gedurende 2 jaar (24 maanden) in de EU heeft ingevoerd te delen door 2. De periode van 2 jaar is de periode die eindigt 2 maanden vóór de eerste aanvraag voor de tariefcontingentperiode. Alleen producten die in de EU in de genoemde periode in het vrije verkeer zijn gebracht en onder hetzelfde tariefcontingent-volgnummer vallen en dezelfde oorsprong hebben, tellen mee.
Uitzonderingen daarop zijn:
- knoflook van oorsprong uit Argentinië met het volgnummer 09.4104;
- rundvlees tariefcontingenten die zijn opgenomen in bijlage VIII bij verordening 2020/761 (pdf);
- pluimvee met de referentiehoeveelheid in bijlage I bij verordening 2020/761 (pdf): contingentnummers 09.4211, 09.4212 en 09.4213; 09.4214, 09.4215 en 09.4216; 09.4410, 09.4411 en 09.4412.
De referentiehoeveelheid voor gefuseerde ondernemingen wordt vastgesteld door de hoeveelheden producten die in de Europese Unie in het vrije verkeer zijn gebracht door de verschillende bij de fusie betrokken marktdeelnemers, bij elkaar op te tellen.
De referentiehoeveelheid voor een marktdeelnemer bedraagt nooit meer dan 15% van de hoeveelheid die voor het betrokken tariefcontingent beschikbaar is in de desbetreffende tariefcontingentperiode.
Voorbeeld: de berekening: 25% van 16.698.800 kg = 4.174.500 kg X 15% hiervan = maximaal de referentiehoeveelheid per deelnemer aan te vragen 626.175 kg.
Deze berekening klopt niet helemaal. U moet eerst uitgaan van de maximale referentiehoeveelheid per marktdeelnemer. Dit is voor Groep 1: 2.504.820 kg. Hiervan mag voor de eerste periode 25% worden aangevraagd. Dat correspondeert met 626.205 kg.
Het bewijs van handel (artikel 8 van verordening 2020/760 (pdf)) moet worden ingediend om aan te tonen dat er sprake is van een marktdeelnemer die actief is in de betreffende sector.
Hierbij kunt u volstaan met 2 aangiften voor het vrije verkeer in elk van de 2 periodes van 12 maanden. De referentiehoeveelheid moet worden aangetoond om te bepalen welke rechten een marktdeelnemer voor een specifiek tariefcontingent krijgt. Dit zijn alle aangiften voor het vrije verkeer tot een maximum van 15% van de beschikbare hoeveelheid. Als er voor een tariefcontingent sprake is van een referentiehoeveelheid hoeft u geen bewijs van handel in te dienen. In de situatie dat de verplichting om referentie aan te tonen wordt geschorst (artikel 9, lid 9, van verordening 2020/760), moet u het bewijs van handel wel indienen. In beide situaties (referentie en het bewijs van handel) eindigt de termijn 2 maanden voordat u de eerste aanvraag mag indienen.
Ja. Het bewijs moet wel vóór het einde van de indieningsperiode van de aanvragen door RVO zijn ontvangen.
Is een tariefcontingent (waarvoor de in artikel 9 bedoelde vereiste inzake de referentiehoeveelheid geldt), in een of beide van de 2 tariefcontingentperioden voor de inwerkingtreding van deze verordening niet volledig opgebruikt? Dan kunnen de marktdeelnemers ervoor kiezen hun referentiehoeveelheid vast te stellen. Dit doen zij volgens artikel 9 (lid 1) of op basis van de laatste 2 perioden van 12 maanden waarin het tariefcontingent volledig is opgebruikt.
Is een tariefcontingent in een of beide tariefcontingentperiode(n) voor de inwerkingtreding van deze verordening niet volledig opgebruikt? Dan mag een importeur terug naar de tarief-contingentperiode(n) waarin de beschikbare hoeveelheid wel volledig werd toegewezen. In zulke gevallen kan een importeur dan referentie aantonen over de tariefcontingent-periode(n) en niet over de referentieperiode(n).
Bij tariefcontingentnummer 09.4214 betekent dit dat een importeur referentie mag aantonen over de tariefcontingentperiode 1 juli 2013 t/m 30 juni 2014 en 1 juli 2016 t/m 30 juni 2017. Dit waren de laatste perioden waarin de beschikbare hoeveelheid volledig werd toegewezen.
- Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur