Geluidsberekening windturbines
Bij een melding voor het oprichten of veranderen van een inrichting (windturbine) moet een geluidrapport worden gevoegd. Een geluidsrapport is ook vereist bij een m.e.r. en doorgaans ook voor de planologische beoordeling.
Let op: lokale overheden mogen windturbinenormen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling voor geluid, slagschaduw en veiligheid niet gebruiken zolang er geen milieubeoordeling (plan MER) is gemaakt. Zie uitspraak 202003882/1/R3 - Raad van State.
Voor de meest actuele informatie over de gevolgen van deze uitspraak en antwoord op veel gestelde vragen verwijzen we u naar Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) en de Helpdesk Wind op Land.
De geluidniveaus op de plek van geluidgevoelige bestemmingen worden berekend om te bepalen of een windturbine voldoet aan de grenswaarden uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen mileubeheer (Barim). Hiervoor zijn de volgende stappen nodig:
- bepalen van de geluidemissie van de bron (de windturbine)
- opstellen van een overdrachtsmodel
- bepalen van de geluidniveaus die optreden bij de ontvangers (Lden en Lnight)
Emissieterm bepalen
Het vaststellen van de geluidemissie van een turbine gebeurt door het bepalen van de emissieterm (LE). Het vaststellen van de LE gebeurt voor de dag-, de avond- en de nachtperiode, rekening houdend met de bedrijfsduur van de turbine.
De door de fabrikant geleverde bronsterkte (LWr) per windsnelheidsklasse wordt gecorrigeerd met het percentage van de tijd waarop deze windsnelheidsklasse gedurende het jaar voorkomt (per etmaal periode dag, avond en nacht).
De fabrikant levert meestal een certificaat bij de turbine met een opgave van de bronsterkte per octaaf of per tertsband gerelateerd aan de windsnelheid. Als de bronsterkte is gerelateerd aan een windsnelheid op 10 m hoogte moet deze relatie worden omgerekend naar de betreffende ashoogte.
De windverdelingen zijn opgedeeld in 25 klassen. De middenwaarden van de klassen komen overeen met gehele waarden van de windsnelheid. De klassenbreedte bedraagt 1 m/s. Het vaststellen van het percentage waarop de verschillende windsnelheden gedurende het jaar voorkomen gebeurt op basis van langjarige windgegevens op ashoogte van het KNMI voor de specifieke projectlocatie. Grotere of lagere hoogtes zijn te extrapoleren via een windprofiel.
In november 2018 zijn nieuwe langjarige windgegevens beschikbaar gekomen. Tot die tijd werd uit gegaan van een dataset over de periode 2004 – 2008. De nieuwe dataset is gebaseerd op berekeningen die het KNMI in 2014 maakte voor de periode 2004 t/m 2013. Deze wordt ook gebruikt voor de SDE++ Windviewer. De nieuwe dataset is geschikt voor kleinere en grotere ashoogtes (20 – 260 meter in plaats van 80 – 120 meter) en ontwikkeld met een hogere resolutie Harmonie rekenmodel (2,5 * 2,5 km grid in plaats van 11*11 km). Meer informatie over de dataset vindt u bij het KNMI.
Met de rekentool Windsnelheid kunt u de lokale windtoestand bepalen op basis van de geografische positie van de windturbine en de hoogte van de as van de turbine ten opzichte van het maaiveld. Adviesbureau M+P Raadgevende ingenieurs heeft de rekentool ontwikkeld in opdracht van RVO en aangepast in 2018 aan de nieuwe KNMI winddata 2004 - 2013. De rekentool wordt sinds 2019 beheerd door RIVM/IPLO.
De geluidemissie kan richtingsafhankelijk zijn. Standaard rekenen we echter met de bronsterkte in de meest relevante benedenwindse richting. Dit kan een geringe overschatting opleveren van de optredende geluidniveaus.
Overdrachtsberekening
Voor de overdrachtsberekening is het rekenvoorschrift van bijlage 4 van de Regeling (Rarim) van toepassing. Het rekenvoorschrift is gebaseerd op de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (HMRI). De methode is vrijwel identiek aan die volgens de Handleiding. Het verschil zit in de bepaling van de bedrijfsduur (zie onder: Emissieterm bepalen) en de meteocorrectieterm Cm. Dit zijn de belangrijkste parameters die in het rekenmodel worden ingevoerd:
- Bodemreflecties: Voor de bodem in de omgeving van de turbines (+/- 1 km) worden absorptiewaarden ingevoerd. Op een ‘hardere bodem’ (verhard oppervlak, water) draagt geluid verder en is de bodemfactor laag.
- Luchtdemping: De luchtdemping bij de overdrachtsberekening is gelijk aan die bij de HMRI. Bij de bepaling van de bronsterkte wordt bij windturbines geen luchtdemping in rekening gebracht, dit in tegenstelling tot methode II.2 uit de HMRI. Het effect hiervan is te verwaarlozen omdat de luchtdemping een lage waarde heeft over de meetafstand. Ook hebben hogere frequenties (waar de luchtdemping het grootst is) een ondergeschikte bijdrage aan het geluidniveau.
- Meteocorrectie: Omdat de overheersende windrichting zuidwestelijk is, zijn de geluidniveaus in noordoostelijke richting iets hoger. Dit effect is in het rekenvoorschrift verwerkt met een richtingafhankelijke meteocorrectie. De invloed van dit effect is tot een afstand van 1 km echter verwaarloosbaar klein.
- Reflectie of afscherming door objecten: Als rondom een geluidgevoelige bestemming andere gebouwen (zoals schuren of loodsen) aanwezig zijn, kan reflectie of afscherming van geluid door deze gebouwen een rol spelen. Deze gebouwen zijn dan in het model in te voeren als reflecterende en afschermende objecten.
- Beoordelingshoogte: Het windturbinegeluid wordt beoordeeld op de hoogte voor de gevel waar het hoogste geluidniveau optreedt. Voor een woning met 2 woonlagen is +5 m boven het maaiveld de standaardhoogte.
Bepaling van de Lden en geluidcontouren
Met het rekenmodel zijn tot slot de geluidcontouren op kaart te vervaardigen. Ook is het niveau van het invallende geluid op gevoelige objecten of terreinen te bepalen, weergegeven in een Lden en Lnight waarde.
Vragen over geluid en windmolens?
- Ministerie van Klimaat en Groene Groei