Resultaten interessepeiling waterstofproductie op zee
Begin 2024 organiseerden we een interessepeiling over het eerste waterstofdemonstratieproject op zee. Op deze pagina leest u over de resultaten van de interessepeiling over de eerste waterstofdemonstratieprojecten.
Interessepeiling voor eerste demonstratieproject
Deze interessepeiling ging vooral over het eerste waterstofdemonstratieproject op zee: een elektrolyser met een vermogen van ongeveer 30-50 megawatt. Uit het Klimaatfonds is hiervoor € 380 miljoen subsidie beschikbaar. Met deze subsidie moet het hele project gerealiseerd worden.
Deelnemers interessepeiling
De interessepeiling stond open voor respondenten vanuit verschillende rollen: als commerciële partij, onderzoeksbureau, kennisinstelling, toeleverancier of samenwerkende partij. Maar ook andere stakeholders die zich in de toekomst mogelijk willen gaan richten op (of belang hebben bij) de ontwikkelingen voor waterstofproductie op zee.
We kregen in totaal 56 reacties. De groep bestond uit:
- 17 projectontwikkelaars
- 13 engineeringpartijen
- 9 toeleveranciers en producenten
- 5 infrastructuurpartijen
- 4 kennisinstellingen
- 6 overige partijen
Resultaten interessepeiling
Alle respondenten geven aan dat zij interesse hebben om op een manier bij waterstof op zee betrokken te zijn, nu of in de toekomst. Van de 56 respondenten geven 41 partijen aan actief betrokken te willen zijn en 10 dat ze het nog niet weten. 5 partijen geven aan geen interesse te hebben in betrokkenheid bij project 1.
Hieronder volgt een korte samenvatting van de reacties.
Sluiten de leerdoelen aan?
De meeste respondenten geven aan dat de voorgestelde leerdoelen goed aansluiten bij hun verwachtingen. Ze stellen voor om ook te kijken naar de geleerde lessen van waterstofprojecten op land. Daarnaast noemen respondenten nieuwe leerdoelen, zoals:
- Bijmengen van waterstof in aardgasleidingen (blending);
- Aanleg van transportbuizen voor waterstoftransport;
- Mogelijkheid voor het gebruiken van restwarmte van de elektrolyser.
Hoeveel waterstof moeten de demonstratieprojecten opleveren?
Op de vraag wat een realistische omvang van de demonstratieprojecten is (in vermogen), kwamen verschillende antwoorden. De achtergrond en de ervaring van de respondent spelen hierin een grote rol. Over alle inzendingen zien we geen duidelijke voorkeur voor een grote (70-100 megawatt) of kleine (minder dan 30 megawatt) omvang van het project. Bij de projectontwikkelaars is een voorkeur te zien voor kleinere en middelgrote projecten.
Hieronder ziet u de voorkeuren en argumenten uitgewerkt in een grafiek:
Centraal of decentraal produceren?
De respondenten reageren dat het nog te vroeg is om te zeggen of het aantrekkelijker is om de waterstof centraal (op een apart platform) of decentraal (bij de turbine) te produceren. Centraal is technologisch gezien verder ontwikkeld dan decentrale oplossingen. Dit heeft daarom een lichte voorkeur onder de respondenten.
Hoe transporteren we de waterstof?
De respondenten zijn het erover eens dat transport van waterstof in pure vorm de toekomst heeft. Voor project 1 heeft het afvoeren van waterstof in pure vorm dan ook de voorkeur van de respondenten.
De respondenten geven aan dat het bijmengen van waterstof in een aardgasleiding meer mogelijkheden geeft om aan te landen. Als we deze optie kiezen moet het verschil in prijs (tussen groene waterstof en aardgas) worden weggenomen. Alle respondenten geven aan dat het de voorkeur heeft dat het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) het transport van waterstof regelt voor de start van het eerste project.
Welk type subsidie is nodig?
Door het ontbreken van de randvoorwaarden van project 1, konden respondenten lastig inschatten wat de kapitaaluitgaven (CAPEX) en bedrijfskosten (OPEX) van het project zijn. Alle respondenten geven aan dat een maatwerksubsidie geschikt is voor project 1.
Respondenten noemen de volgende aandachtspunten bij de financiering van de demonstratie:
- Rekening houden met de kosten van transport voor onderdelen en personeel (frequentie);
- Hoe verhouden de kosten van waterstofproductie op zee zich tot waterstofproductie op land;
- Het verschil in kosten van centraal versus decentraal produceren;
- De voordelen bij inzet van een combinatie van energie uit zon/wind(/golf) voor waterstofproductie, vergeleken met inzet van alleen windenergie;
- Het achterhalen van de opbouw van CAPEX en OPEX;
- Het project zou moeten voldoen aan de RED-III eisen. Dit heeft een groot voordeel (hogere premie voor groene waterstof), vergeleken met waterstof die niet aan deze eisen voldoet.
Welke locatie is geschikt?
Respondenten zien de Hollandse Kust-regio over het algemeen als een goede locatie. Er zijn wel zorgen over de voordelen voor partijen die hier al actief zijn (vergunninghouders). Daarnaast worden de voordelen benoemd van het realiseren van project 1 in de buurt van bestaande infrastructuur. Een vaak genoemde locatie is de klantaansluiting op het TenneT-platform in het windpark Hollandse Kust (Noord).
Verschillende partijen komen met ideeën voor de locatie voor het project, zoals: in de buurt van bestaande (lege) gasvelden, de mogelijkheid tot het aansluiten op lege gasleidingen en aansluiting op een golfenergiepark (dat nog gebouwd moet worden).
Respondenten noemen dat de locatie de mogelijkheid moet bieden om aan te sluiten bij de RED-III eisen. Ze zijn het eens dat de waterstof uit het project als groene waterstof verkocht moet kunnen worden.
Hoe moeten deelnemende partijen samenwerken?
Over de vorming van een consortium van samenwerkende partijen voor een demonstratieproject, zijn de meningen verdeeld. Er zijn meerdere varianten mogelijk tussen de volgende 2 opties:
- Een competitieve tender waarbij één consortium wint, bestaande uit een vertegenwoordigende partij uit iedere schakel uit de toeleveringsketen;
- Een breed samenwerkingsprogramma gericht op onderzoek en demonstratie, met een focus op kennisdeling (zoals een Joint Industry Project).
De voordelen van optie 1 zijn grofweg de nadelen van optie 2 en andersom. Optie 1 zal waarschijnlijk leiden tot een snellere realisatie van het project, maar met minder aandacht voor brede kennisontwikkeling. Optie 2 kan leiden tot een minder daadkrachtig consortium door de brede samenwerking, maar zal meer bijdragen aan kennisontwikkeling en -deling.
Wanneer kan het demonstratieproject klaar zijn?
De respondenten zijn het eens dat de realisatie van project 1 in 2027 niet haalbaar is. Zij vinden een realisatie voor 2029 realistischer.
- Ministerie van Economische Zaken en Klimaat