Veelgestelde vragen over hoeveel mest landbouwgrond
Bekijk de veelgestelde vragen over hoeveel mest u mag gebruiken op landbouwgrond.
De mestregelgeving kent 3 typen grond: landbouwgrond, natuurgrond en overige grond. Het lijkt gemakkelijk om te bepalen of u te maken heeft met landbouwgrond. Of dat het om een ander type grond gaat. Toch is dat soms lastig. De betekenis van deze woorden is namelijk niet bij alle regelgeving hetzelfde. Hoe het precies zit bij mest leest u op Landbouwgrond mest uitgelegd.
De fosfaatgebruiksnorm voor grasland en bouwland verschilt, omdat grasland meer fosfaat opneemt. Ook heeft de bodem van bouwland een minder intensieve beworteling. Daardoor neemt een gewas op bouwland minder snel fosfaat op en moet u hiervoor meer mest gebruiken.
Nee. Uw grond in het buitenland telt niet mee voor de gebruiksnormen. U kunt die grond daarom niet aanmelden voor fosfaatdifferentiatie.
Ja. Een analyserapport is 4 jaar geldig. Als nieuwe gebruiker van het perceel kunt u de analyse-uitslagen uit datzelfde rapport blijven gebruiken. U geeft dan uiterlijk 15 mei in de eerstvolgende Gecombineerde opgave aan:
- dat u de nieuwe gebruiker van de grond bent (oppervlakte en ligging);
- dat u gebruik wilt maken van extra fosfaat met de regeling fosfaatdifferentiatie;
-
de P-CaCl2/P-Al- of de PAL/Pw-getallen die in het analyserapport staat vermeld. U bewaart het rapport in uw administratie.
Hoe u dit berekent verschilt voor drijfmest en vaste mest.
Drijfmest
U rekent met 1.000 kilo per kubieke meter. Hoeveel kubieke meter drijfmest u heeft opgeslagen berekent u zelf. De bouwtekeningen van uw mestput en milieuvergunningen kunnen u hierbij helpen.
Vaste mest
Eerst berekent u het volume: lengte x breedte x hoogte. Daarna vermenigvuldigt u het volume met het soortgelijk gewicht. U berekent het soortelijk gewicht zelf. Bijvoorbeeld: u weegt 50 liter vaste mest. Als dit 40 kilogram weegt, dan is het soortgelijk gewicht 0,8 kilogram per liter (40 gedeeld door 50).
Als u het gewicht van uw voorraad weet, kunt u berekenen hoeveel stikstof en fosfaat in uw voorraad zit.
U berekent daarvoor het gemiddeld aantal graasdieren dat u in een kalenderjaar op uw bedrijf houdt. Voor rundvee telt u het aantal dieren elke dag. Aan het eind van het jaar telt u die aantallen bij elkaar op en deelt u het totaal door 365. Voor andere diercategorieën telt u uw dieren elke eerste dag van de maand. Aan het eind van het jaar telt u die aantallen bij elkaar op en deelt u het totaal door 12. Ingeschaarde graasdieren telt u mee, uitgeschaarde niet.
U vindt een overzicht in het document Overzicht staldieren, rundvee en overige graasdieren.
U berekent dit zo: gemiddeld aantal dieren per diercategorie x stikstofcorrectie (deze vindt u in tabel 4 Diergebonden normen). Is er in uw stal een luchtwasser die de gasvormige verliezen opvangt? En voert u het spuiwater van de luchtwasser apart af? Reken dan met de norm die bij uw stalsysteem hoort (regulier of emissiearm).
U berekent eerst hoeveel graasdieren u gemiddeld in een kalenderjaar op uw bedrijf houdt. Voor vleeskalveren, varkens, kippen en kalkoenen telt u het aantal dieren elke dag. Aan het eind van het jaar telt u deze aantallen bij elkaar op en deelt u het totaal door 365. Voor andere diercategorieën telt u uw dieren elke eerste dag van de maand. Aan het eind van het jaar telt u die aantallen bij elkaar op en deelt u het totaal door 12.
Een groenbemester wordt na het hoofdgewas ingezaaid. De groenbemester neemt dan voedingsstoffen in de bodem en voorkomt zo dat die voedingsstoffen uitspoelen. De groenbemester blijft in de winter staan en in het voorjaar ondergeploegd of als voer gebruikt. Hierdoor komen de voedingsstoffen weer vrij voor een nieuw gewas. Soms wordt een grassoort als groenbemester gebruikt. Dit heet een grasgroenbemester.
In de wet staat geen lijst van groenbemesters. Of een gewas een groenbemester is, hangt af van het uiteindelijke doel van het gewas. Snijrogge kan bijvoorbeeld een akkerbouwproduct zijn, maar ook een groenbemester. En Engels raaigras kan ook gewoon grasland zijn.
Voorbeelden van een grasgroenbemester zijn:
- westerwolds raaigras
- engels raaigras
- italiaans raaigras
- andere grassoorten
Voorbeelden van een groenbemester zijn:
- gele mosterd
- bladrammanas
- olifantsgras (soedaangras)
- snijrogge
- voederwieken
- tagates (afrikaantjes)
Teelt u de groenbemester na graan, koolzaad, zomerpeen, blauwmaanzaad, karwij of vlas? Dan mag u rekenen met de stikstofgebruiksnorm van 100%. Teelt u de groenbemester na een ander gewas? Dan mag u voor de groenbemester op zand- en lössgrond maar 50% van de stikstofgebruiksnorm gebruiken. Op kleigrond hoeft u niet met deze korting te rekenen.
- Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit